13.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 238/2


Hogere voorziening ingesteld op 1 maart 2011 door Stichting Nederlandse Publieke Omroep, voorheen Nederlandse Omroep Stichting (NOS) tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 16 december 2010 in de gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06, Koninkrijk der Nederlanden (T-231/06) en Nederlandse Omroep Stichting (NOS) (T-237/06) tegen Europese Commissie

(Zaak C-104/11 P)

2011/C 238/03

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Stichting Nederlandse Publieke Omroep, voorheen Nederlandse Omroep Stichting (NOS) (vertegenwoordiger: J.J. Feenstra, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Koninkrijk der Nederlanden, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van 16 december 2010 in de gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06 te vernietigen;

aangezien de zaak in staat van wijzen is, beschikking 2008/136/EG (1) van de Commissie van 22 juni 2006 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde ad-hocfinanciering van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) nietig te verklaren; en

de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als thans voor het Hof van Justitie.

Middelen en voornaamste argumenten

 

Eerste middel: schending van de artikelen 107, 108 en 296 VWEU doordat het Gerecht de Fonds-Omroepreserve(FOR)-gelden en de terugstorting van bepaalde opgebouwde reserves door individuele omroepinstellingen aan de NPO ten onrechte en op grond van een ontoereikende motivering heeft beschouwd als een vorm van verlening van nieuwe steun.

Het Gerecht heeft een onjuiste uitleg en toepassing gegeven aan de begrippen steun, bestaande steun en nieuwe steun in de zin van de artikelen 107 en volgende VWEU door vast te stellen dat de beschikbaarheid van FOR-gelden en de terugstorting door de afzonderlijke Nederlandse omroepinstellingen van bepaalde opgebouwde reserves aan de NPO moeten worden gekwalificeerd als de verstrekking van nieuwe steun en daarbij een ontoereikende motivering gehanteerd.

 

Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging.

Het Gerecht heeft het in het Unierecht verankerde vereiste van het eerbiedigen van de rechten van de verdediging en de procedure voorzien in artikel 108, lid 2, VWEU en verordening (EG) nr. 659/1999 (2) geschonden door ten onrechte en op de grondslag van een onjuiste en ontoereikende motivering het beroep van appellanten op het respecteren van de rechten van de verdediging te verwerpen en te oordelen dat de rechten van verdediging van de NPO niet zijn geschonden.


(1)  PB 2008, L 49, blz. 1.

(2)  Verordening van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).