Gevoegde zaken C‑566/11, C‑567/11, C‑580/11, C‑591/11, C‑620/11 en C‑640/11

Iberdrola SA e.a.

(verzoeken van het Tribunal Supremo om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Bescherming van ozonlaag — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap — Methode van toewijzing van emissierechten — Kosteloze toewijzing van emissierechten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 2013

  1. Milieu – Luchtverontreiniging – Richtlijn 2003/87 – Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten – Methode van toewijzing van emissierechten – Kosteloze toewijzing van emissierechten – Beginsel – Strekking – Elektriciteitsproducenten die waarde van kosteloze emissierechten hebben doorberekend in prijs van elektriciteit – Nationale maatregel waarbij vergoeding voor elektriciteitsproductie wordt verminderd met bedrag waarmee die vergoeding ten gevolge van die praktijk is toegenomen – Toelaatbaarheid

    (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2003/87, art. 10, en 2009/29, punten 15 en 19 van de considerans)

  2. Milieu – Luchtverontreiniging – Richtlijn 2003/87 – Doel – Vermindering van broeikasgasemissierechten – Inachtneming van subdoelstellingen en door richtlijn gedefinieerde instrumenten

    (Richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad, punten 5 en 7 van considerans)

  1.  Artikel 10 van richtlijn 2003/87 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de toepassing van nationale wettelijke maatregelen die tot doel en gevolg hebben dat de vergoeding voor de elektriciteitsproductie wordt verminderd met het bedrag waarmee die vergoeding is toegenomen doordat de waarde van de kosteloos toegewezen emissierechten is doorberekend in de prijzen van de verkoopbiedingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit.

    De lidstaten kunnen immers in beginsel economische beleidsmaatregelen nemen, zoals toezicht op de prijzen die voor bepaalde essentiële goederen en middelen op de markten worden gehanteerd, waarbij wordt bepaald op welke wijze de waarde van aan producenten kosteloos toegewezen emissierechten aan de consument wordt doorberekend, op voorwaarde dat de vaststelling van dergelijke maatregelen het beginsel van kosteloze toewijzing van emissierechten niet neutraliseert en ook geen afbreuk doet aan de door richtlijn 2003/87 nagestreefde doelstellingen.

    Wat het beginsel van kosteloze toewijzing van emissierechten betreft, staat het in artikel 10 van richtlijn 2003/87 neergelegde begrip kosteloosheid niet alleen in de weg aan de rechtstreekse vaststelling van een prijs voor de toewijzing van emissierechten, maar ook aan de oplegging achteraf van een last voor de toewijzing van die emissierechten.

    De kosteloze toewijzing van emissierechten had echter niet tot doel de betrokken producenten subsidies toe te kennen, maar beoogde de economische impact van de onmiddellijke en unilaterale invoering door de Europese Unie van een markt voor emissierechten te verzachten door een verlies aan concurrentievermogen van bepaalde onder deze richtlijn vallende productiesectoren te voorkomen. Het mechanisme van kosteloze toewijzing van emissierechten vereist dus niet dat de elektriciteitsproducenten de waarde van deze emissierechten in de elektriciteitsprijzen kunnen doorberekenen en aldus over winst kunnen behalen.

    Wat het niet-bereiken van de door richtlijn 2003/87 nagestreefde doelstellingen betreft, doet een nationale regeling door de uit de kosteloze toewijzing van emissierechten resulterende overwinst te compenseren, geen afbreuk aan het doel van de bij richtlijn 2003/87 ingestelde regeling om de uitstoot te verminderen, welke regeling op de doorberekening van de milieukosten in de productprijzen is gebaseerd, met name omdat in de eerste plaats de kosteloze toewijzing van emissierechten een overgangsmaatregel was om te voorkomen dat ondernemingen concurrentievermogen zouden verliezen door de invoering van een regeling voor de handel in emissierechten en dus niet rechtstreeks ziet op de milieudoelstelling om de uitstoot te verminderen, in de tweede plaats de betrokken regeling geen gevolgen heeft voor de markt van de emissierechten, maar wel voor de overwinst die alle elektriciteitsproducenten behalen doordat de waarde van die emissierechten wordt doorberekend in de prijs van de aanvaarde biedingen ter bepaling van de prijs op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, aangezien het om een spotmarkt gaat, en in de derde plaats de betrokken regeling de prikkel om broeikasgasemissies terug te dringen weliswaar kan verzwakken, doch niet volledig wegneemt, en bijgevolg geen afbreuk doet aan de door richtlijn 2003/87 nagestreefde milieudoelstelling van bevordering van vermindering van de uitstoot.

    (cf. punten 29‑31, 39, 41, 44‑46, 48, 58, 59 en dictum)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 43)


Gevoegde zaken C‑566/11, C‑567/11, C‑580/11, C‑591/11, C‑620/11 en C‑640/11

Iberdrola SA e.a.

(verzoeken van het Tribunal Supremo om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Bescherming van ozonlaag — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap — Methode van toewijzing van emissierechten — Kosteloze toewijzing van emissierechten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 2013

  1. Milieu — Luchtverontreiniging — Richtlijn 2003/87 — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Methode van toewijzing van emissierechten — Kosteloze toewijzing van emissierechten — Beginsel — Strekking — Elektriciteitsproducenten die waarde van kosteloze emissierechten hebben doorberekend in prijs van elektriciteit — Nationale maatregel waarbij vergoeding voor elektriciteitsproductie wordt verminderd met bedrag waarmee die vergoeding ten gevolge van die praktijk is toegenomen — Toelaatbaarheid

    (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2003/87, art. 10, en 2009/29, punten 15 en 19 van de considerans)

  2. Milieu — Luchtverontreiniging — Richtlijn 2003/87 — Doel — Vermindering van broeikasgasemissierechten — Inachtneming van subdoelstellingen en door richtlijn gedefinieerde instrumenten

    (Richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad, punten 5 en 7 van considerans)

  1.  Artikel 10 van richtlijn 2003/87 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de toepassing van nationale wettelijke maatregelen die tot doel en gevolg hebben dat de vergoeding voor de elektriciteitsproductie wordt verminderd met het bedrag waarmee die vergoeding is toegenomen doordat de waarde van de kosteloos toegewezen emissierechten is doorberekend in de prijzen van de verkoopbiedingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit.

    De lidstaten kunnen immers in beginsel economische beleidsmaatregelen nemen, zoals toezicht op de prijzen die voor bepaalde essentiële goederen en middelen op de markten worden gehanteerd, waarbij wordt bepaald op welke wijze de waarde van aan producenten kosteloos toegewezen emissierechten aan de consument wordt doorberekend, op voorwaarde dat de vaststelling van dergelijke maatregelen het beginsel van kosteloze toewijzing van emissierechten niet neutraliseert en ook geen afbreuk doet aan de door richtlijn 2003/87 nagestreefde doelstellingen.

    Wat het beginsel van kosteloze toewijzing van emissierechten betreft, staat het in artikel 10 van richtlijn 2003/87 neergelegde begrip kosteloosheid niet alleen in de weg aan de rechtstreekse vaststelling van een prijs voor de toewijzing van emissierechten, maar ook aan de oplegging achteraf van een last voor de toewijzing van die emissierechten.

    De kosteloze toewijzing van emissierechten had echter niet tot doel de betrokken producenten subsidies toe te kennen, maar beoogde de economische impact van de onmiddellijke en unilaterale invoering door de Europese Unie van een markt voor emissierechten te verzachten door een verlies aan concurrentievermogen van bepaalde onder deze richtlijn vallende productiesectoren te voorkomen. Het mechanisme van kosteloze toewijzing van emissierechten vereist dus niet dat de elektriciteitsproducenten de waarde van deze emissierechten in de elektriciteitsprijzen kunnen doorberekenen en aldus over winst kunnen behalen.

    Wat het niet-bereiken van de door richtlijn 2003/87 nagestreefde doelstellingen betreft, doet een nationale regeling door de uit de kosteloze toewijzing van emissierechten resulterende overwinst te compenseren, geen afbreuk aan het doel van de bij richtlijn 2003/87 ingestelde regeling om de uitstoot te verminderen, welke regeling op de doorberekening van de milieukosten in de productprijzen is gebaseerd, met name omdat in de eerste plaats de kosteloze toewijzing van emissierechten een overgangsmaatregel was om te voorkomen dat ondernemingen concurrentievermogen zouden verliezen door de invoering van een regeling voor de handel in emissierechten en dus niet rechtstreeks ziet op de milieudoelstelling om de uitstoot te verminderen, in de tweede plaats de betrokken regeling geen gevolgen heeft voor de markt van de emissierechten, maar wel voor de overwinst die alle elektriciteitsproducenten behalen doordat de waarde van die emissierechten wordt doorberekend in de prijs van de aanvaarde biedingen ter bepaling van de prijs op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, aangezien het om een spotmarkt gaat, en in de derde plaats de betrokken regeling de prikkel om broeikasgasemissies terug te dringen weliswaar kan verzwakken, doch niet volledig wegneemt, en bijgevolg geen afbreuk doet aan de door richtlijn 2003/87 nagestreefde milieudoelstelling van bevordering van vermindering van de uitstoot.

    (cf. punten 29‑31, 39, 41, 44‑46, 48, 58, 59 en dictum)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 43)