Zaak C-515/11

Deutsche Umwelthilfe eV

tegen

Bundesrepublik Deutschland

(verzoek van het Verwaltungsgericht Berlin om een prejudiciële beslissing)

„Toegang van publiek tot milieu-informatie — Richtlijn 2003/4/EG — Bevoegdheid van lidstaten om organen die optreden in wetgevende hoedanigheid uit te sluiten van begrip ‚overheidsinstantie’ als bedoeld in deze richtlijn — Grenzen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2013

Milieu – Vrije toegang tot informatie – Richtlijn 2003/4 – Afwijkingen – Mogelijkheid voor lidstaten om instellingen of organen die in wetgevende hoedanigheid optreden, uit te sluiten van begrip overheidsinstantie – Toepasbaarheid op ministeries die voorschriften van lagere rang dan wet voorbereiden en vaststellen – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 2, tweede alinea)

Artikel 2, punt 2, tweede alinea, eerste zin, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313 moet in die zin worden uitgelegd dat de bij deze bepaling aan de lidstaten geboden mogelijkheid om instellingen of organen die optreden in een wetgevende hoedanigheid, niet aan te merken als overheidsinstanties die gehouden zijn toegang te verlenen tot de milieu-informatie waarover zij beschikken, geen betrekking kan hebben op ministeries, wanneer deze voorschriften van lagere rang dan een wet voorbereiden en vaststellen.

In dit verband kan deze bepaling niet aldus worden uitgelegd dat de werking ervan verder gaat dan noodzakelijk is ter bescherming van de belangen die dit artikel beoogt te garanderen, en moet de draagwijdte van de toegestane afwijkingen in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn worden bepaald. Het zijn immers de specificiteit van de wetgevingsprocedure en de kenmerken die daaraan eigen zijn, die een rechtvaardiging vormen voor de bijzondere regeling, wat het recht op informatie betreft als voorzien in het verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en in richtlijn 2003/4, voor handelingen die worden vastgesteld door optreden in wetgevende hoedanigheid. Daaruit volgt dat de aard van de betrokken handeling, en in het bijzonder de omstandigheid dat het om een handeling van algemene strekking gaat, als zodanig het orgaan dat deze vaststelt niet kan vrijstellen van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

Ten slotte hangt deze beoordeling, bij gebreke van een precisering in het Unierecht van wat onder wet of voorschrift van gelijkwaardige rang valt voor de toepassing van artikel 2, punt 2, tweede alinea, eerste zin, van richtlijn 2003/4, af van het recht van de lidstaten, onder het voorbehoud dat geen afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking van deze richtlijn.

(cf. punten 22, 29, 30, 35, 36 en dictum)


Zaak C-515/11

Deutsche Umwelthilfe eV

tegen

Bundesrepublik Deutschland

(verzoek van het Verwaltungsgericht Berlin om een prejudiciële beslissing)

„Toegang van publiek tot milieu-informatie — Richtlijn 2003/4/EG — Bevoegdheid van lidstaten om organen die optreden in wetgevende hoedanigheid uit te sluiten van begrip ‚overheidsinstantie’ als bedoeld in deze richtlijn — Grenzen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 juli 2013

Milieu — Vrije toegang tot informatie — Richtlijn 2003/4 — Afwijkingen — Mogelijkheid voor lidstaten om instellingen of organen die in wetgevende hoedanigheid optreden, uit te sluiten van begrip overheidsinstantie — Toepasbaarheid op ministeries die voorschriften van lagere rang dan wet voorbereiden en vaststellen — Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2003/4 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 2, tweede alinea)

Artikel 2, punt 2, tweede alinea, eerste zin, van richtlijn 2003/4 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313 moet in die zin worden uitgelegd dat de bij deze bepaling aan de lidstaten geboden mogelijkheid om instellingen of organen die optreden in een wetgevende hoedanigheid, niet aan te merken als overheidsinstanties die gehouden zijn toegang te verlenen tot de milieu-informatie waarover zij beschikken, geen betrekking kan hebben op ministeries, wanneer deze voorschriften van lagere rang dan een wet voorbereiden en vaststellen.

In dit verband kan deze bepaling niet aldus worden uitgelegd dat de werking ervan verder gaat dan noodzakelijk is ter bescherming van de belangen die dit artikel beoogt te garanderen, en moet de draagwijdte van de toegestane afwijkingen in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn worden bepaald. Het zijn immers de specificiteit van de wetgevingsprocedure en de kenmerken die daaraan eigen zijn, die een rechtvaardiging vormen voor de bijzondere regeling, wat het recht op informatie betreft als voorzien in het verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en in richtlijn 2003/4, voor handelingen die worden vastgesteld door optreden in wetgevende hoedanigheid. Daaruit volgt dat de aard van de betrokken handeling, en in het bijzonder de omstandigheid dat het om een handeling van algemene strekking gaat, als zodanig het orgaan dat deze vaststelt niet kan vrijstellen van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

Ten slotte hangt deze beoordeling, bij gebreke van een precisering in het Unierecht van wat onder wet of voorschrift van gelijkwaardige rang valt voor de toepassing van artikel 2, punt 2, tweede alinea, eerste zin, van richtlijn 2003/4, af van het recht van de lidstaten, onder het voorbehoud dat geen afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking van deze richtlijn.

(cf. punten 22, 29, 30, 35, 36 en dictum)