ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

8 november 2012 ( *1 )

„Hogere voorziening — Beroep tot schadevergoeding — Afwijzing van offerte voor aanbestedingsprocedure van de Unie — Verjaringstermijn — Aanvang — Toepassing van termijn wegens afstand”

In zaak C-469/11 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 5 september 2011,

Evropaïki Dynamiki – Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE, gevestigd te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door N. Korogiannakis, dikigoros,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Manhaeve en M. Wilderspin als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, waarnemend voor de president van de Derde kamer, K. Lenaerts, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 juli 2012,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Evropaïki Dynamiki – Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (hierna: „Evropaïki Dynamiki”) verzoekt het Hof om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 22 juni 2011, Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-409/09, Jurispr. blz. II-3765; hierna: „bestreden beschikking”), tot verwerping van haar beroep tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden wegens de afwijzing van een offerte die zij had ingediend voor een aanbestedingsprocedure.

Toepasselijke bepalingen

Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

2

Artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van het Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, bepaalt in de ten tijde van de indiening van het verzoekschrift toepasselijke versie:

„De vorderingen tegen de Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven. De verjaring wordt gestuit hetzij door een bij het Hof ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, hetwelk de benadeelde kan richten tot de bevoegde instelling van de Unie. In het laatste geval moet het beroep worden ingesteld binnen de termijn van twee maanden bepaald in artikel 263 [VWEU]; de tweede alinea van artikel 265 [VWEU] is van overeenkomstige toepassing.”

Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

3

Artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:

„De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.”

Aan het geding ten grondslag liggen feiten

4

Evropaïki Dynamiki heeft in mei 2004 ingeschreven op een offerteaanvraag van de Europese Commissie.

5

Op 15 september 2004 heeft Evropaïki Dynamiki een brief van de Commissie van dezelfde datum ontvangen, waarbij de Commissie haar meedeelde dat haar offerte niet was gekozen; volgens de nader aangegeven motieven hield de afwijzing verband met de samenstelling en de stabiliteit van het team, de voor de kennisoverdracht aan het einde van het project voorgestelde procedures en het feit dat de offerte niet de beste kwaliteit-prijsverhouding bood. Voorts kon Evropaïki Dynamiki, aldus de brief, schriftelijk verzoeken om nadere informatie over de redenen voor afwijzing van haar offerte.

6

De Commissie heeft op verzoek van Evropaïki Dynamiki bij brief van 22 oktober 2004 enige nadere inlichtingen over de beoordeling van haar offerte verstrekt.

7

Evropaïki Dynamiki heeft bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 15 september 2004, vervat in de brief van de Commissie van dezelfde dag, tot afwijzing van haar offerte en gunning van de opdracht aan de in het kader van de aanbestedingsprocedure gekozen inschrijver. Bij arrest van 10 september 2008, Evropaïki Dynamiki/Commissie (T-465/04), heeft het Gerecht dit besluit wegens ontoereikende motivering nietig verklaard. Volgens het Gerecht bleek uit dit besluit en met name uit de daaropvolgende brieven niet duidelijk waarom de offerte van Evropaïki Dynamiki was afgewezen.

Procesverloop voor het Gerecht

8

Op 25 september 2009 heeft Evropaïki Dynamiki bij telefax bij het Gerecht beroep ingesteld tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door de onrechtmatige afwijzing van haar offerte en die de brutowinst omvatte die zij uit de opdracht had getrokken indien hij haar was gegund. Zij verzocht bovendien om schadevergoeding wegens kansverlies: zij had schade geleden wegens het verlies van de kans zowel op de uitvoering van de betrokken opdracht als op gunning van andere opdrachten, met name de opdracht die is gegund aan de contractant die de eerste opdracht heeft gekregen.

9

De pakketten met het ondertekende origineel van het verzoekschrift alsook de kopieën en bijlagen ervan zijn op 3 oktober 2009 opgestuurd via een koerierdienst.

10

De griffie van het Gerecht heeft de raadsman van Evropaïki Dynamiki op 5 oktober 2009 erop gewezen dat de pakketten met het origineel nog niet waren ingekomen. Een kopie van de ontbrekende documenten en een nieuw ondertekend origineel van het verzoekschrift zijn dezelfde dag ter griffie neergelegd.

11

De griffie van het Gerecht heeft Evropaïki Dynamiki op 16 november 2009 meegedeeld dat het op 5 oktober 2009 ingediende nieuwe origineel van het verzoekschrift verschilde van het op 25 september 2009 via telefax ontvangen afschrift ervan. Als datum van indiening van het beroep gold krachtens artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht 5 oktober 2009.

12

Evropaïki Dynamiki heeft vervolgens bij twee brieven verklaard waarom het origineel van het verzoekschrift niet tijdig was ontvangen, alsook de omstandigheden uitgezet waarin het koerierbedrijf het pakket was kwijtgeraakt. Bovendien heeft zij het Gerecht verzocht in casu overmacht aan te nemen en als datum van indiening van het origineel van het verzoekschrift uit te gaan van 25 september 2009 en dus niet van 5 oktober 2009.

13

Het koerierbedrijf dat Evropaïki Dynamiki had ingeschakeld, heeft haar in december 2009 meegedeeld dat het vermiste pakket niet was teruggevonden.

14

De Commissie heeft voor het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht opgeworpen wegens verjaring van de schadevordering.

Bestreden beschikking

15

Het Gerecht heeft in de bestreden beschikking om te beginnen geoordeeld dat de verjaringstermijn was ingegaan op het tijdstip waarop het besluit van de Commissie tot afwijzing van rekwirantes offerte aan rekwirante was meegedeeld, namelijk 15 september 2004. Dienaangaande heeft het Gerecht de afwijzing van de offerte en niet de motivering van deze afwijzing beschouwd als het feit dat aanleiding gaf tot de aansprakelijkheidsactie inzake overheidsopdrachten en de door de afgewezen inschrijver beweerdelijk geleden schade concretiseerde. In de punten 44, 45 en 48 van de beschikking van het Gerecht van 14 september 2005, Ehcon/Commissie (T-140/04, Jurispr. blz. II-3287), kan, zoals rekwirante stelt, weliswaar het tegendeel worden gelezen, maar deze punten laten deze oplossing onverlet daar zij in hun context en logische volgorde moeten worden gelezen.

16

Bij stuiting van de verjaringstermijn van de vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie zolang de mogelijk benadeelde niet persoonlijk tot de overtuiging is gekomen dat hij schade heeft geleden, vervalt deze vordering op een ander tijdstip naargelang van de individuele perceptie van iedere partij dat werkelijk sprake is van schade. Zulks is in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.

17

Dienaangaande blijkt bovendien uit een brief van rekwirante aan de griffie van het Gerecht dat haars inziens het onrechtmatige gedrag van de Commissie is gebleken vanaf de mededeling van de afwijzing van de offerte bij brief van 15 september 2004, vanaf welke datum zij de verjaringstermijn impliciet deed ingaan.

18

De vijfjarige verjaringstermijn liep dus af op 15 september 2009.

19

Vervolgens heeft het Gerecht geoordeeld dat deze verjaringstermijn niet werd verlengd met de termijn wegens afstand van artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Deze termijn betreft alleen de procestermijnen en niet de verjaringstermijn van artikel 46 van het Statuut van het Hof, die bij afloop het verval van de vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid meebrengt [zie in die zin arresten Gerecht van 11 januari 2002, Biret et Cie/Raad, T-210/00, Jurispr. blz. II-47, punten 19 en 45, en 21 april 2005, Holcim (Deutschland)/Commissie, T-28/03, Jurispr. blz. II-1357, punt 74; beschikkingen Gerecht van 19 mei 2008, Transport Schiocchet – Excursions/Commissie, T-220/07, punten 15 en 35, en 16 december 2009, Cattin/Commissie, T-194/08, punten 61 en 65].

20

Deze twee soorten termijnen verschillen naar hun aard, hetgeen uit de rechtspraak kan worden afgeleid. De procestermijnen, zoals de beroepstermijnen, zijn van openbare orde en partijen of de rechter kunnen er niet vrij over beschikken. De rechter kan daarentegen het middel inzake verjaring van de aansprakelijkheidsactie ambtshalve opwerpen. Bovendien maakt artikel 46 van het Statuut van het Hof voor de berekening van de verjaringstermijn geen onderscheid naargelang de oorzaak van de stuiting van deze termijn voortvloeit uit de instelling van beroep of de indiening van een voorafgaand verzoek.

21

De toepassing van de procestermijn van artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering zou meebrengen dat er verjaring is na een verschillende duur naargelang de benadeelde ervoor koos zich rechtstreeks tot de Unierechter of vooraf tot de bevoegde instelling te wenden. Een dergelijk in artikel 46 van het Statuut van het Hof onbekend onderscheid stelt het verstrijken van de verjaringstermijn afhankelijk van een niet-objectieve factor en heeft ook tot gevolg dat geschillen veeleer voor de rechter worden geregeld dan in der minne.

22

Dat het Gerecht in het arrest van 14 september 1995, Lefebvre e.a./Commissie (T-571/93, Jurispr. blz. II-2379, punt 26), voor recht heeft verklaard dat in het kader van de verjaring van vorderingen tegen de Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid rekening moest worden gehouden met de termijn wegens afstand, laat deze conclusie onverlet; dat arrest is immers een alleenstaand geval gebleven.

23

Ten slotte heeft het Gerecht daaruit afgeleid dat de voor hem aanhangige vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid was verjaard, wat de twee gestelde schades betreft, daar zij is ingesteld meer dan vijf jaar na de feiten die ertoe aanleiding hebben gegeven in de zin van artikel 46 van het Statuut van het Hof, zonder dat hoeft te worden ingegaan op de andere door partijen aangevoerde middelen en argumenten, waaronder dat op basis van toeval of overmacht.

24

Het Gerecht heeft rekwirantes vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van het verlies van de kans om vervolgopdrachten te verkrijgen kennelijk ongegrond verklaard zonder dat uitspraak behoefde te worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

Conclusies van de partijen

25

Evropaïki Dynamiki verzoekt het Hof:

de bestreden beschikking te vernietigen;

de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid volledig af te wijzen;

de zaak te verwijzen naar het Gerecht voor uitspraak over de grond van de zaak, en

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de twee procedures, ook al wordt de hogere voorziening afgewezen.

26

De Commissie verzoekt het Hof:

de hogere voorziening af te wijzen, en

rekwirante te verwijzen in de kosten van de twee procedures.

Hogere voorziening

27

Evropaïki Dynamiki baseert haar hogere voorziening op vier middelen inzake onjuiste rechtsopvattingen van het Gerecht. Het eerste en het vierde middel betreffen een onjuiste uitlegging van artikel 46 van het Statuut van het Hof respectievelijk artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, gelezen in samenhang met voormeld artikel 46. Het tweede en het derde middel betreffen schending van het beginsel van gelijke behandeling en van het rechtszekerheidsbeginsel.

Vierde middel

Argumenten van de partijen

28

Volgens het vierde middel van Evropaïki Dynamiki, dat eerst moet worden onderzocht, geeft het oordeel van het Gerecht dat de verjaringstermijn is ingegaan op het tijdstip waarop het besluit tot afwijzing van haar offerte haar is meegedeeld, namelijk 15 september 2004, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het Gerecht in de bestreden beschikking heeft geoordeeld, heeft het Gerecht in de beschikking Ehcon/Commissie, reeds aangehaald, vastgesteld dat de verjaringstermijn ingaat op het tijdstip waarop de inschrijver daadwerkelijk kennis heeft van de redenen voor afwijzing van zijn offerte. Volgens Evropaïki Dynamiki kan een inschrijver eerst vanaf het tijdstip waarop de redenen van het besluit van de Commissie tot afwijzing van zijn offerte hem zijn meegedeeld, oordelen of de procedure tot gunning van de opdracht wettig is verlopen.

29

In casu heeft zij eerst tussen 20 en 23 oktober 2004 kennis gekregen van de redenen van het besluit van de Commissie zodat de verjaringstermijn op 23 oktober 2004 is ingegaan.

30

Volgens de Commissie geeft het oordeel van het Gerecht dat de verjaringstermijn op 15 september 2004 is ingegaan, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals blijkt uit de bestreden beschikking, had Evropaïki Dynamiki deze datum impliciet als aanvangsdatum van die termijn aanvaard.

31

Subsidiair stelt de Commissie dat de analyse van het Gerecht inzake de aanvang van die termijn hoe dan ook correct is.

Beoordeling door het Hof

32

Volgens artikel 46 van het Statuut van het Hof verjaren de vorderingen tegen de Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven.

33

De duur van die verjaringstermijn is vastgesteld met inachtneming van met name de tijd die de mogelijk benadeelde nodig heeft om de voor een eventueel beroep nodige inlichtingen te verzamelen en de feiten na te trekken die hij aan dit beroep ten grondslag kan leggen (beschikking van 18 juli 2002, Autosalone Ispra dei Fratelli Rossi/Commissie, C-136/01 P, Jurispr. blz. I-6565, punt 28).

34

Volgens vaste rechtspraak gaat deze termijn in wanneer aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan, met name wanneer de schade waarvan vergoeding wordt verlangd, zich heeft geconcretiseerd [arresten van 27 januari 1982, Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, 256/80, 257/80, 265/80, 267/80 en 5/81, Jurispr. blz. 85, punt 10; 19 april 2007, Holcim (Deutschland)/Commissie, C-282/05 P, Jurispr. blz. I-2941, punt 29, en 17 juli 2008, Commissie/Cantina sociale di Dolianova e.a., C-51/05 P, Jurispr. blz. I-5341, punt 54].

35

Artikel 46 van het Statuut van het Hof moet wel aldus worden uitgelegd dat de verjaring niet kan worden tegengeworpen aan de schadelijdende partij die niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van het schadebrengend feit en dus niet over een redelijke termijn beschikte voor indiening van haar verzoekschrift of haar verzoek vóór het verstrijken van de verjaringstermijn (arrest van 7 november 1985, Adams/Commissie, 145/83, Jurispr. blz. 3539, punt 50).

36

De vereisten voor het ontstaan van de verplichting tot vergoeding van de in artikel 340, tweede alinea, VWEU bedoelde schade en dus ook de verjaringsregeling voor de betrokken schadevorderingen mogen evenwel niet zijn gebaseerd op andere dan strikt objectieve criteria (arrest Commissie/Cantina sociale di Dolianova e.a., reeds aangehaald, punt 59).

37

Duidelijke en nauwkeurige kennis van de feiten behoort dus niet tot de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de verjaringstermijn te doen ingaan (beschikking Autosalone Ispra dei Fratelli Rossi/Commissie, reeds aangehaald, punt 31, en arrest Commissie/Cantina sociale di Dolianova e.a., reeds aangehaald, punt 61). Zo ook kan de subjectieve beoordeling door de benadeelde van het bestaan van schade geen rol spelen bij de vaststelling van het tijdstip waarop de verjaringstermijn van de vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie ingaat (arrest Commissie/Cantina sociale di Dolianova e.a., reeds aangehaald, punt 61).

38

In geschillen die voortkomen uit individuele handelingen, gaat de verjaringstermijn in wanneer het besluit gevolgen heeft teweeggebracht voor de personen tot wie het is gericht [arrest Hof Holcim (Deutschland)/Commissie, reeds aangehaald, punt 30, en arrest van 11 juni 2009, Transports Schiocchet – Excursions/Commissie, C-335/08 P, punt 33].

39

In casu berust de schadevordering van Evropaïki Dynamiki op de afwijzing van de inschrijving die zij in het kader van een offerteaanvraag van de Commissie had ingediend.

40

In een dergelijk geval vormt het besluit van de aanbestedende dienst tot afwijzing van de ingediende offerte, zoals het Gerecht in de bestreden beschikking terecht heeft vastgesteld zonder door Evropaïki Dynamiki op dit punt te zijn weersproken, het schadebrengend feit dat tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van deze dienst kan leiden. De betrokken inschrijver ondervindt de schadelijke gevolgen van een dergelijk besluit vanaf de afwijzing van zijn offerte. De kennisneming van een dergelijk besluit door de inschrijver moet dus in beginsel gelden als aanvang van de verjaringstermijn en niet de kennisneming van de motivering ervan.

41

Derhalve geldt, gelet op het in de punten 36 en 37 van het onderhavige arrest vastgestelde, de dag waarop Evropaïki Dynamiki de brief van de Commissie heeft ontvangen waarbij haar de afwijzing van haar offerte is meegedeeld, namelijk 15 september 2004, als aanvangsdatum van de verjaringstermijn. Dat rekwirante later nadere informatie over de redenen voor afwijzing van haar offerte heeft ontvangen, is irrelevant.

42

In deze context is evenmin relevant dat het besluit van 15 september 2004 op 10 september 2008 wegens ontoereikende motivering nietig is verklaard bij het arrest van het Gerecht Evropaïki Dynamiki/Commissie, reeds aangehaald Voor het ingaan van de verjaringstermijn doet immers niet ter zake dat de onrechtmatige gedraging van de Unie bij rechterlijke beslissing is vastgesteld [arrest Hof Holcim (Deutschland)/Commissie, reeds aangehaald, punt 31].

43

Evropaïki Dynamiki heeft in geen geval aangevoerd dat zij niet over een redelijke termijn voor indiening van haar verzoekschrift of verzoek kon beschikken vóór het verstrijken van de verjaringstermijn doordat deze termijn is ingegaan vanaf de kennisneming van het besluit van de Commissie tot afwijzing van haar offerte of doordat dit besluit ontoereikend was gemotiveerd.

44

Derhalve heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat de verjaringstermijn op 15 september 2004 is ingegaan, en dient het vierde middel ongegrond te worden verklaard.

Eerste middel

Argumenten van de partijen

45

Volgens het eerste middel van Evropaïki Dynamiki geeft het oordeel van het Gerecht dat artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat een termijn wegens afstand vaststelt, niet van toepassing is op de verjaringstermijn van artikel 46 van het Statuut van het Hof, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens rekwirante is de termijn wegens afstand van toepassing op alle termijnen voor instelling van beroep of indiening van processtukken. Het door het Gerecht gemaakte onderscheid tussen „procestermijn” en „verjaringstermijn” vindt geen steun in de bewoordingen van deze bepalingen of in de rechtspraak.

46

De door het Gerecht tot ondersteuning van zijn standpunt aangehaalde rechtspraak dat artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet van toepassing is op de verjaringstermijn, betreft slechts de procestermijnen en niet de verjaringstermijn van artikel 46 van het Statuut van het Hof. Daarentegen heeft het Gerecht in punt 26 van het arrest Lefebvre e.a./Commissie, reeds aangehaald, uitdrukkelijk erkend dat de artikelen 101 tot en met 103 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing zijn op zaken inzake niet-contractuele aansprakelijkheid en dus op de verjaringstermijn.

47

Volgens de Commissie geeft het oordeel van het Gerecht dat de termijn wegens afstand niet van toepassing is op de verjaringstermijn, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting daar de verjaringstermijn een termijn sui generis is. Zowel het Hof als het Gerecht heeft geoordeeld dat een beroep tot schadevergoeding verjaard was als het werd ingesteld vijf jaar na de datum van het schadebrengend feit. Het arrest Lefebvre e.a./Commissie, reeds aangehaald, wijkt af van de eerdere rechtspraak en kan niet worden aangevoerd daar het niet uitdrukkelijk ingaat op de vraag of de termijn wegens afstand van toepassing is.

Beoordeling door het Hof

48

De termijn wegens afstand is krachtens artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing op de procestermijnen en is bedoeld om rekening te houden met de problemen die partijen ondervinden als gevolg van hun meer of minder grote afstand van de zetel van het Hof (zie in die zin arrest van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555, punt 40).

49

De verjaringstermijn van artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof is evenwel geen procestermijn. Zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld, verschillen deze twee termijnen naar hun aard.

50

De procestermijnen zijn gesteld om een goede rechtsbedeling en de duidelijkheid en zekerheid van de rechtssituaties te verzekeren (zie in die zin arrest van 12 juli 1984, Moussis/Commissie, 227/83, Jurispr. blz. 3133, punt 12, en 7 mei 1986, Barcella e.a./Commission, 191/84, Jurispr. blz. 1541, punt 12). Zo strekken met name de bij artikel 263, zesde alinea, VWEU gestelde procestermijnen en de bij artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof gestelde termijnen voor hogere voorziening ertoe te verzekeren dat administratieve en rechterlijke beslissingen definitief worden en dus het openbaar belang beschermen. De procestermijnen zijn dus van openbare orde en partijen of de rechter kunnen er niet vrij over beschikken; de Unierechter dient de naleving ervan ambtshalve na te gaan (zie in die zin arrest van 23 januari 1997, Coen, C-246/95, Jurispr. blz. I-403, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51

Het Hof heeft daarentegen reeds geoordeeld dat de inachtneming van de verjaringstermijn niet ambtshalve door de Unierechter kan worden onderzocht, maar door de betrokken partijen moet worden opgeworpen (zie in die zin arrest van 30 mei 1989, Roquette frères/Commissie, 20/88, Jurispr. blz. 1553, punt 12).

52

De betrokken verjaringstermijn, doordat hij leidt tot verval van de vordering in rechte, betreft namelijk, anders dan de procestermijnen, het materiële recht aangezien hij de vraag beïnvloedt of de betrokkene een subjectief recht kan doen gelden wanneer het niet meer voor de rechter afdwingbaar is.

53

De verjaringstermijn van artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof beoogt bovendien met name de benadeelde te beschermen daar hij over voldoende tijd moet beschikken om de gepaste informatie voor een eventueel beroep te verzamelen, en tevens te vermijden dat de benadeelde de uitoefening van zijn recht op schadevergoeding eindeloos kan uitstellen. Deze termijn beschermt dus uiteindelijk de benadeelde en degene die voor de schade aansprakelijk is.

54

De verjaring is dus een middel van niet-ontvankelijkheid, dat, anders dan bij de procestermijnen, niet van openbare orde is, maar het verval van de aansprakelijkheidsactie alleen op verzoek van de verweerder meebrengt.

55

Daartoe bepaalt artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof in zijn eerste zin de duur van de verjaringstermijn. De tweede zin van deze bepaling noemt de feiten die leiden tot stuiting van deze termijn, namelijk het bij het Hof ingestelde beroep tot schadevergoeding dat de Unie niet-contractueel aansprakelijk stelt, of een eerder gedaan verzoek aan de bevoegde instelling van de Unie. Deze tweede zin wijst weliswaar op de procedurele gevolgen van de daarin genoemde feiten die stuiting meebrengen, waaronder met name een proceshandeling, maar strekt er niet toe de benadeelde een beroepstermijn en dus een procestermijn op te leggen; de benadeelde kan de verjaringstermijn van artikel 46, lid 1, eerste zin, van het Statuut van het Hof ook stuiten door een voorafgaand verzoek aan de bevoegde instelling van de Unie.

56

Bovendien kan de verjaringstermijn volgens de in punt 36 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak niet worden berekend op basis van andere dan strikt objectieve criteria of, zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld, verschillen naargelang deze termijn wordt gestuit door instelling van een beroep of indiening van een voorafgaand verzoek. De toepassing van de termijn wegens afstand op de verjaringstermijn zou tot gevolg hebben dat er verjaring is na een verschillende duur naargelang de benadeelde ervoor koos een vordering bij het Gerecht in te stellen of een voorafgaand verzoek tot de bevoegde instelling van de Unie te richten, hetgeen in strijd is met het voor de toepassing van verjaringstermijnen noodzakelijke vereiste van rechtszekerheid (arrest Commissie/Cantina sociale di Dolianova e.a., reeds aangehaald, punt 60).

57

Wat de eventuele invloed van punt 26 van het reeds aangehaalde en door Evropaïki tot ondersteuning van dit middel aangevoerde arrest van het Gerecht Lefebvre e.a./Commissie betreft, past dat arrest de termijn wegens afstand weliswaar toe en verklaart het het betrokken beroep ontvankelijk, maar voor deze toepassing is geen motivering te vinden die de voorgaande beoordeling kan beïnvloeden.

58

Ten slotte dient te worden vastgesteld dat de duur van de verjaringstermijn van artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof niet vergelijkbaar lijkt met de duur van de termijnen voor de instelling van beroep of hogere voorziening, zodat niet kan worden gesteld dat de toepassing van de termijn wegens afstand op deze verjaringstermijn noodzakelijk is om een daadwerkelijk genot van het recht op schadevergoeding in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU te verzekeren.

59

Derhalve geeft het oordeel van het Gerecht dat artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet van toepassing is op de verjaringstermijn van artikel 46, lid 1, van het Statuut van het Hof, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Mitsdien moet het eerste middel ongegrond worden verklaard.

Tweede en derde middel

Argumenten van de partijen

60

Volgens het tweede en het derde middel van Evropaïki Dynamiki schendt het oordeel van het Gerecht dat artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet van toepassing is op artikel 46 van het Statuut van het Hof, de beginselen van gelijke behandeling en rechtszekerheid.

61

Zolang artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van kracht blijft, moet het Gerecht het uniform toepassen. Al is het voor particulieren of lidstaten thans veel minder moeilijk om de termijnen in acht te nemen dan toen de termijn wegens afstand werd ingevoerd, de opheffing van de termijn wegens afstand zou niettemin het beginsel van gelijke behandeling van in Luxemburg en in andere landen gevestigde partijen en advocaten schenden.

62

Wat het rechtszekerheidsbeginsel betreft, kan artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, nu de betrokken procedurele teksten niet nader ingaan op het verband tussen artikel 46 van het Statuut van het Hof en artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, enkel anders worden toegepast door een wijziging van de Reglementen voor de procesvoering en niet door een uitleggingsbeschikking van het Gerecht.

63

Volgens de Commissie zijn deze middelen ongegrond gelet op de argumenten die ter ondersteuning van het eerste middel zijn aangevoerd.

Beoordeling door het Hof

64

Het tweede en het derde middel van Evropaïki Dynamiki strekken in wezen ten betoge dat het Gerecht de in artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vastgestelde termijn wegens afstand in casu had moeten toepassen.

65

Of artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in casu van toepassing is, hangt overeenkomstig het in punt 48 van het onderhavige arrest vastgestelde alleen af van de vraag of de verjaringstermijn van artikel 46 van het Statuut van het Hof als een procestermijn moet worden gekwalificeerd.

66

Overeenkomstig het in punt 49 van het onderhavige arrest vastgestelde is de verjaringstermijn geen procestermijn.

67

Derhalve moeten het tweede en het derde middel inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling respectievelijk rechtszekerheid ongegrond worden verklaard.

68

Uit al het vooroverwogene volgt dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen aangezien geen van rekwirantes middelen is aanvaard.

Kosten

69

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten voor zover dat is gevorderd. Aangezien Evropaïki Dynamiki in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

Evropaïki Dynamiki – Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.