ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

6 september 2012 ( *1 )

„Hogere voorzieningen — Beroep tot nietigverklaring — Niet-ontvankelijkheid van beroep — Vertegenwoordiging voor de Unierechter — Advocaat — Onafhankelijkheid”

In de gevoegde zaken C-422/11 P en C-423/11 P,

betreffende hogere voorzieningen krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 5 augustus 2011,

Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej, gevestigd te Warschau (Polen), vertegenwoordigd door D. Dziedzic-Chojnacka en D. Pawłowska, radcowie prawni,

Republiek Polen, vertegenwoordigd door M. Szpunar, A. Kraińska en D. Lutostańska als gemachtigden,

rekwiranten,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

wijst HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, K. Schiemann (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juni 2012,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej (voorzitter van de dienst Elektronische communicatie; hierna: „PUKE”) en de Republiek Polen verzoeken het Hof om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 23 mei 2011, Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej/Commissie (T-226/10, Jurispr. blz. II-2467; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij niet-ontvankelijk is verklaard het beroep dat de PUKE had ingesteld tot nietigverklaring van beschikking C(2010) 1234 van de Commissie van 3 maart 2010, die is vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

2

Artikel 19, eerste, derde en vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat krachtens artikel 53 ervan op het Gerecht van toepassing is, luidt als volgt:

„De lidstaten zowel als de instellingen van de Unie worden voor het Hof van Justitie vertegenwoordigd door een voor elke zaak benoemde gemachtigde; de gemachtigde kan door een raadsman of door een advocaat worden bijgestaan. [...]

[...]

De andere partijen moeten door een advocaat worden vertegenwoordigd.

Alleen een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, kan een partij voor het Hof vertegenwoordigen of bijstaan.”

3

In de Poolse taalversie van dat artikel 19 wordt in plaats van een „advocaat” gesproken van een „advocaat of juridisch adviseur [‚radca prawny’]”.

4

Artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:

„Het Gerecht kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na de partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn of vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet op behoeft te worden beslist [...]”

Pools recht

5

Naast het beroep van advocaat wordt in het Poolse recht ook het beroep van juridisch adviseur erkend. Een juridisch adviseur kan verzoeken om tot de balie te worden toegelaten en aldus gemachtigd te worden om zijn cliënt of werkgever voor de Poolse rechter te vertegenwoordigen.

6

De beroepsorde van juridisch adviseurs is opgericht krachtens artikel 17, lid 1, van de Grondwet van de Republiek Polen. Het beroep van juridisch adviseur is geregeld in de wet van 6 juli 1982 betreffende de juridische adviseur en de leden van deze beroepsorde zijn gebonden door de gedragscode van de juridische raad (Kodeks Etyki Radcy Prawnego). Deze teksten bevatten talrijke specifieke bepalingen met regels voor het verlenen van juridische bijstand door een juridisch adviseur en beogen te waarborgen dat hij zijn beroep volledig onafhankelijk kan uitoefenen naargelang hij al dan niet een dienstbetrekking heeft met zijn opdrachtgever.

7

Overeenkomstig artikel 193, lid 1, van de Poolse telecommunicatiewet (Ustawa z dnia Prawo telekomunikacyjne) van 16 juli 2004 (Dz. U nr. 171, volgnr. 1800), zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het geding, oefent de PUKE zijn functie uit via de Urzędu Komunikacji Elektronicznej (dienst Elektronische communicatie; hierna: „UKE”).

8

Ingevolge artikel 25, lid 4, punten 1 en 2, van de wet betreffende het openbaar ambt (ustawa z dnia o slużbie cywilnej) van 21 november 2008 (Dz. U nr. 227, volgnr. 1505), zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het geding, is het de taak van de algemeen directeur van de UKE, en niet van de voorzitter ervan, om de werking en de continuïteit van deze dienst te verzekeren, alsmede de voorwaarden voor uitoefening van zijn activiteit en de werkorganisatie. Het is tevens de zaak van de algemeen directeur van de UKE, en niet van de voorzitter, om het personeelsbeleid te voeren en jegens het personeel van deze dienst arbeidsrechtelijke handelingen te verrichten.

Beroep bij het Gerecht en bestreden beschikking

9

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 mei 2010, heeft de PUKE beroep tot nietigverklaring van de in punt 1 van het onderhavige arrest vermelde beschikking ingesteld.

10

Het beroep is bij het Gerecht ingesteld door H. Gruszecka en D. Pawłowska, juridisch adviseurs („radcowie prawni”).

11

Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht de PUKE verzocht te verduidelijken of de juridisch adviseurs die het verzoekschrift in zijn naam hebben ondertekend, op het tijdstip van instelling van het beroep met de PUKE waren verbonden door een dienstbetrekking.

12

De PUKE heeft op deze vraag geantwoord dat Gruszecka en Pawłowska door een dienstbetrekking waren verbonden met de UKE, en niet met de PUKE. Bovendien heeft de PUKE verklaard, ten eerste, dat volgens de Poolse wetgeving de algemeen directeur van de UKE en niet de voorzitter ervan bevoegd is met betrekking tot de vaststelling, de duur en het behoud van de dienstbetrekking met deze juridisch adviseurs, ten tweede dat de juridisch adviseurs vallen onder een categorie van onafhankelijke betrekkingen die rechtstreeks onder de algemeen directeur van de UKE ressorteren, en ten derde dat overeenkomstig de Poolse wetgeving betreffende juridisch adviseurs een juridisch adviseur die zijn beroep in het kader van een dienstbetrekking uitoefent, een zelfstandige betrekking heeft die rechtstreeks valt onder de directeur van de organisatieafdeling.

13

Daarop heeft het Gerecht onderzocht of het verzoekschrift ontvankelijk was gelet op de bepalingen van het Statuut van het Hof betreffende de voorwaarden voor vertegenwoordiging van de partijen voor het Gerecht en in de punten 16 tot en met 23 geoordeeld als volgt:

„16

Volgens vaste rechtspraak volgt [...] in het bijzonder uit het gebruik van de term ,vertegenwoordigd’ in artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof, dat een ‚partij’ in de zin van dit artikel voor het instellen van beroep bij het Gerecht niet zelf mag optreden, maar gebruik dient te maken van de diensten van een derde die bevoegd is op te treden voor de rechterlijke instanties van een lidstaat of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) (zie beschikking Gerecht van 19 november 2009, EREF/Commissie, T-94/07, punt 14, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

17

Dit vereiste om gebruik te maken van een derde, berust op de opvatting van de rol van de advocaat, volgens welke deze moet worden beschouwd als een medewerker bij de rechtspleging, die geheel onafhankelijk en in het hogere belang van deze rechtspleging de door zijn cliënt benodigde rechtskundige bijstand moet verlenen. Deze opvatting weerspiegelt de rechtstradities die de lidstaten gemeen hebben, en wordt ook aangetroffen in de rechtsorde van de Unie, zoals blijkt uit artikel 19 van het Statuut van het Hof (beschikking van 19 november 2009, EREF/Commissie, [reeds aangehaald], punt 15).

18

In casu dient eerst met klem te worden gewezen op het feit dat de verwijzing door [rekwirant] naar de verplichtingen van onafhankelijkheid die voortvloeien uit de beroepsregels betreffende het beroep van juridisch adviseur, op zich niet aantoont dat Gruszecka en Pawłowska hem voor het Gerecht mochten vertegenwoordigen. Het begrip onafhankelijkheid van de advocaat wordt immers niet enkel positief – door een verwijzing naar de beroepstucht – maar ook negatief – door de nadruk op het ontbreken van een dienstbetrekking – omschreven (zie in die zin arrest [van 14 september 2010,] Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, [...] [C-550/07 P, Jurispr. blz. I-8301], punten 44 en 45, en beschikking van 29 september 2010, EREF/Commissie, [...] [C-74/10 P en C-75/10], punt 53).

19

Vervolgens dient te worden vastgesteld dat [rekwirant] erkent dat Gruszecka en Pawłowska in dienstbetrekking zijn bij de UKE. Hij stelt in dit verband dat de algemeen directeur van de UKE beslist over ‚[hun] indienstneming, [hun] arbeidsvoorwaarden en de opzegging van [hun] dienstbetrekking’.

20

Ten slotte heeft de UKE – nog steeds volgens [rekwirant] – als taak, de voorzitter bij te staan bij de hem toevertrouwde wettelijke taken.

21

Zelfs indien wordt aangenomen dat er een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de voorzitter van de UKE en de UKE en dat er formeel geen sprake is van een dienstbetrekking tussen [rekwirant] en zijn juridisch adviseurs, neemt dit derhalve niet weg dat in casu niet is voldaan aan de vereisten die worden uiteengezet in de in de punten 16 en 17 supra aangehaalde rechtspraak. Het bestaan van een band van ondergeschiktheid binnen de UKE – zij het enkel ten opzichte van de algemeen directeur ervan –, terwijl zijn uitsluitende functie bestaat in het verlenen van bijstand aan [rekwirant], impliceert een mindere mate van onafhankelijkheid dan die van een juridisch adviseur of van een advocaat die in een extern advocatenkantoor werkzaam is tegenover zijn cliënt.

22

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de verwijzingen door [rekwirant] naar de Poolse wetgeving betreffende het beroep van juridisch adviseur. Zoals in punt 18 supra met klem werd gesteld, kunnen de tuchtregels op zich niet aantonen dat is voldaan aan het vereiste van onafhankelijkheid. Bovendien blijkt uit de rechtspraak dat de bepalingen inzake de vertegenwoordiging van de niet-bevoorrechte partijen voor het Gerecht zo veel mogelijk autonoom moeten worden uitgelegd, zonder verwijzing naar het nationale recht (beschikking van 19 november 2009, EREF/Commissie, [reeds aangehaald], punt 16).

23

Gelet op een en ander is de dienstbetrekking van Gruszecka en Pawłowska bij de UKE niet verenigbaar met de vertegenwoordiging van [rekwirant] voor het Gerecht.”

14

Gelet op deze overwegingen heeft het Gerecht geconcludeerd dat daar het inleidend verzoekschrift werd ondertekend door Gruszecka en Pawłowska, het beroep niet overeenkomstig de artikelen 19, derde en vierde alinea, en 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof en artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht werd ingesteld en dus niet-ontvankelijk was.

Conclusies van partijen en procesverloop voor het Hof

15

De PUKE verzoekt het Hof:

de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak voor heronderzoek naar het Gerecht te verwijzen, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

16

De Republiek Polen concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking.

17

De Commissie verzoekt het Hof:

de hogere voorzieningen af te wijzen, en

rekwiranten te verwijzen in de kosten.

18

Bij beschikking van de president van het Hof van 8 december 2011 zijn de zaken C-422/11 P en C-423/11 P gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.

19

Bij beschikkingen van 16 april 2012 heeft de president van het Hof de verzoeken van de Krajowa Izba Radcόw Prawnych (Nationale Kamer van juridisch adviseurs), van de Association européenne des juristes d’entreprise en van de Law Society of England and Wales, ter griffie van het Hof neergelegd, voor de eerste twee, op 29 november 2011 en, voor de derde, op 2 december 2011, om toelating tot interventie aan de zijde van de PUKE en de Republiek Polen afgewezen.

Hogere voorzieningen

20

Zonder dat de ontvankelijkheid van de door de PUKE ingestelde hogere voorziening behoeft te worden onderzocht in het licht van artikel 19 van het Statuut van het Hof, dient te worden opgemerkt, daar de rechtsvraag betreffende die ontvankelijkheid precies het voorwerp zelf van de onderhavige hogere voorziening uitmaakt, dat de PUKE ter ondersteuning van zijn hogere voorziening vijf middelen aanvoert, waarvan het eerste, het tweede, het vierde en het vijfde overeenstemmen met de twee onderdelen van het eerste middel respectievelijk de het tweede en het derde middel dat de Republiek Polen ter onderbouwing van haar hogere voorziening aanvoert.

Eerste middel van de PUKE en eerste onderdeel van het eerste middel van de Republiek Polen: onjuiste uitlegging van artikel 19 van het Statuut van het Hof

21

Rekwiranten verwijten het Gerecht artikel 19 van het Statuut van het Hof onjuist te hebben uitgelegd doordat het heeft geoordeeld dat deze bepaling eist dat de raadsman die een partij voor een rechterlijke instantie van de Unie vertegenwoordigt, ten aanzien van deze partij onafhankelijk is, hetgeen niet het geval zou zijn geweest voor de juridisch adviseurs die het beroep bij het Gerecht hebben ingesteld.

22

Zij stellen dat de twee betrokken juridisch adviseurs met de UKE en niet met de PUKE door een dienstbetrekking waren verbonden. Bovendien ressorteerden zij binnen de UKE onder de algemeen directeur, die als enige verantwoordelijk is voor de werking en inzonderheid het personeelsbeleid van deze dienst. In elk geval waarborgt de regeling betreffende de uitoefening van het beroep van juridisch adviseur dat hun juridische werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid worden uitgeoefend, zelfs ten aanzien van hun werkgever.

23

Zoals het Gerecht in punt 17 van de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld, moet de advocaat volgens de opvatting van zijn rol binnen de rechtsorde van de Unie, die een weerspiegeling is van de rechtstradities die de lidstaten gemeen hebben, en waarop artikel 19 van het Statuut van het Hof berust, worden beschouwd als een medewerker bij de rechtspleging, die geheel onafhankelijk en in het hogere belang van deze rechtspleging de door zijn cliënte benodigde rechtskundige bijstand moet verlenen (zie in die zin arrest van 18 mei 1982, AM & S Europe/Commissie, 155/79, Jurispr. blz. I-1575, punt 24; arrest Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, reeds aangehaald, punt 42, en beschikking van 29 september 2010, EREF/Commissie, reeds aangehaald, punt 52).

24

Het vereiste van onafhankelijkheid van een advocaat impliceert dat er tussen hem en zijn cliënt geen dienstbetrekking bestaat (zie beschikking van 29 september 2010, EREF/Commissie, reeds aangehaald, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals het Gerecht in punt 18 van de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld, wordt het begrip onafhankelijkheid van een advocaat immers niet alleen positief – door een verwijzing naar de beroepstucht – maar ook negatief – door de nadruk op het ontbreken van een dienstbetrekking – omschreven (arrest Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, reeds aangehaald, punt 45).

25

Deze redenering geldt a fortiori in een situatie als die van de betrokken juridisch adviseurs in het onderhavige geding, waarin de advocaten in dienst zijn genomen door een entiteit die verbonden is met de door hen vertegenwoordigde partij. De dienstbetrekking die tussen de juridisch adviseurs en de UKE bestaat, ook al is de UKE formeel onderscheiden van de PUKE, kan immers invloed hebben op hun onafhankelijkheid wanneer de belangen van de UKE en van de PUKE grotendeels gelijklopen. Het gevaar bestaat immers dat de professionele mening van deze adviseurs althans ten dele door hun beroepsomgeving wordt beïnvloed.

26

Om de in punt 24 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen is het betoog van rekwiranten waarmee zij proberen aan te tonen dat een advocaat die een dienstbetrekking heeft met de door hem vertegenwoordigde cliënt, jegens hem in dezelfde mate onafhankelijk is als een advocaat die als zelfstandige werkt, bovendien in casu irrelevant.

27

Ten slotte kan niet worden ingestemd met het betoog van de Republiek Polen betreffende de praktische problemen die volgens haar ontstaan door de noodzaak een beroep te doen op een advocaat. Niet alleen voor overheidsinstanties, zoals de UKE, gaat de verplichting om een beroep te doen op een extern advocaat gepaard met extra kosten; dat is het geval voor elke particulier. Bovendien is geenszins aangetoond dat moeilijkheden om toegang te krijgen tot vertrouwelijke informatie bij overheidsinstanties of betreffende het aanbestedingsrecht een groot beletsel vormen voor de vertegenwoordiging van overheidsinstanties voor de Unierechter.

28

Gelet op deze overwegingen moeten het eerste middel in hogere voorziening van de PUKE en het eerste onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening van de Republiek Polen ongegrond worden verklaard.

Tweede middel van de PUKE en tweede onderdeel van het eerste middel van de Republiek Polen: niet-inaanmerkingneming van de bijzondere kenmerken en de onafhankelijkheid van het beroep van juridisch adviseur in Polen

29

Rekwiranten merken op dat in artikel 19, vierde alinea, van het Statuut van het Hof wordt verwezen naar het nationaal recht en bij de uitlegging van dit statuut dus niet mag worden voorbijgegaan aan de nationale wetgeving, anders dan het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking oppert. Het is juist in het nationale recht, in casu het Poolse recht, dat het recht van de advocaat om op te treden voor de nationale rechter, en dus voor de Unierechter, is vastgelegd.

30

De PUKE verwijst naar de rechtspraak volgens welke bij gebreke van specifieke Unierechtelijke bepalingen terzake elke lidstaat vrij is om de uitoefening van het beroep van advocaat op zijn grondgebied te regelen, zodat de op dit beroep toepasselijke regels aanzienlijk kunnen verschillen per lidstaat.

31

In deze context merken rekwiranten op dat in de bepalingen van afgeleid Unierecht inzake de erkenning van de beroepskwalificaties van advocaten geen onderscheid wordt opgelegd met betrekking tot het recht van de advocaten om een cliënt in een rechtsprocedure te vertegenwoordigen naargelang zij optreden in het kader van een dienstbetrekking met de partij die zij vertegenwoordigen. Deze teksten voorzien alleen in de mogelijkheid voor de lidstaten om een dergelijk onderscheid te maken wanneer het naar nationaal recht voor advocaten die door een dienstbetrekking zijn gebonden, verboden is om hun werkgever voor een rechter te vertegenwoordigen.

32

Wanneer naar nationaal recht een advocaat onafhankelijkheid van zijn situatie wordt gewaarborgd zodat hij zijn werkgever voor een nationale rechter kan vertegenwoordigen, is het volgens rekwiranten in geen enkel opzicht gerechtvaardigd dat hem het recht wordt geweigerd een partij voor de Unierechter te vertegenwoordigen. In de Poolse rechtsvoorschriften en gedragscode wordt echter geen onderscheid tussen de juridisch adviseurs gemaakt naargelang zij optreden in het kader van een dienstbetrekking met de partij die zij vertegenwoordigen en wordt hun onafhankelijkheid genoegzaam gewaarborgd. Het in de bestreden beschikking gemaakte onderscheid levert volgens de Republiek Polen discriminatie op ten nadele van een van vormen waarin een juridisch adviseur diensten verstrekt, en van hen die op deze vorm van dienstverlening een beroep doen.

33

Van meet af aan dient in dit verband te worden vastgesteld dat artikel 19, vierde alinea, van het Statuut van het Hof, doordat deze bepaling voorschrijft dat alleen een advocaat die bevoegd is op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat, een partij voor het Hof kan vertegenwoordigen, een noodzakelijke voorwaarde inhoudt waaraan elke advocaat moet voldoen wil hij een andere partij dan een lidstaat of een instelling van de Unie voor de Unierechter vertegenwoordigen. Deze voorwaarde kan echter niet als een voldoende voorwaarde worden begrepen, in die zin dat elke advocaat die bevoegd is om voor een rechterlijke instantie van een lidstaat op te treden, automatisch bevoegd is om voor een rechterlijke instantie van de Unie op te treden.

34

Hoewel de opvatting van de rol van advocaat in de rechtsorde van de Unie, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest is opgemerkt, een weerspiegeling is van de rechtstradities die de lidstaten gemeen hebben, wordt deze opvatting in het kader van de voor de Unierechter aanhangige gedingen objectief en noodzakelijkerwijze los van de nationale rechtsordes toegepast.

35

Derhalve heeft het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking terecht geoordeeld dat de bepalingen inzake de vertegenwoordiging van de niet-bevoorrechte partijen voor het Gerecht zo veel mogelijk autonoom moeten worden uitgelegd, zonder verwijzing naar het nationale recht.

36

Om dezelfde redenen is artikel 67, lid 1, VWEU, waarop de PUKE zich beroept om niet-eerbiediging van de verschillende rechtssystemen en rechtstradities van de lidstaten te stellen, in deze context niet van belang, aangezien artikel 19 van het Statuut van het Hof, dat in casu relevant is, de vertegenwoordiging van de partijen niet voor de nationale rechterlijke instanties doch voor de rechterlijke instanties van de Unie regelt.

37

Bijgevolg dienen het tweede middel in hogere voorziening van de PUKE en het tweede onderdeel van het eerste middel in hogere voorziening van de Republiek Polen ongegrond te worden verklaard.

Derde middel van de PUKE: schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling en van het subsidiariteitsbeginsel

38

De PUKE stelt schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling zoals dit voortvloeit uit artikel 5, leden 1 en 2, VEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, VEU. Door de toepassing van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof te beperken tot advocaten die hun werkzaamheden niet op basis van een arbeidsovereenkomst uitoefenen, heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen of een persoon de hoedanigheid van advocaat bezit, en heeft het daardoor het beginsel van bevoegdheidstoedeling geschonden. De vraag aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor de uitoefening van het beroep van advocaat, kan geen zaak van het recht van de Unie zijn.

39

De PUKE voert voorts aan dat de bestreden beschikking het subsidiariteitsbeginsel schendt doordat er geen enkele rechtvaardiging te vinden is voor de bewering dat op nationaal niveau de doelstelling van onafhankelijkheid van de advocaten of de juridisch adviseurs niet kan worden verwezenlijkt.

40

In dat verband behoeft slechts eraan te worden herinnerd dat de onderhavige hogere voorzieningen niet zien op de organisatie van de uitoefening van het beroep van advocaat op het grondgebied van een lidstaat, maar op de vertegenwoordiging van de partijen voor de rechterlijke instanties van de Unie zoals bepaald in het Statuut van het Hof. De uitlegging van het begrip advocaat in de context van artikel 19 van dat statuut is overigens niet van invloed op de vertegenwoordiging van de partijen voor een rechterlijke instantie van een lidstaat en kan dus het beginsel van bevoegdheidstoedeling noch het subsidiariteitsbeginsel schenden.

41

Derhalve dient het derde middel in hogere voorziening van de PUKE ongegrond te worden verklaard.

Vierde middel van de PUKE en tweede middel van de Republiek Polen: schending van het evenredigheidsbeginsel

42

Rekwiranten stellen dat de uitlegging van artikel 19, derde en vierde alinea, van het Statuut van het Hof volgens welke een juridisch adviseur die met een partij door een dienstbetrekking gebonden is, deze partij niet kan vertegenwoordigen voor een rechterlijke instantie van de Unie, niet gerechtvaardigd is door de noodzaak de rechtspleging in de Unie te beschermen of te waarborgen dat de partijen dienstverlening van een onafhankelijk juridisch adviseur krijgen. Deze uitlegging schendt dus het in artikel 5, lid 4, VEU vervatte evenredigheidsbeginsel.

43

Volgens hen bestaan er minder beperkende materiële en formele maatregelen die het dus mogelijk maken dezelfde doelstelling van onafhankelijkheid van de vertegenwoordiger van een partij in een procedure voor de rechterlijke instanties van de Unie te verwezenlijken, zonder dat de beroepscategorie van juridisch adviseurs die hun beroep op grond van een arbeidsovereenkomst uitoefenen, in haar geheel dient te worden uitgesloten. Polen heeft dergelijke maatregelen ingevoerd via diverse wetten en gedragscodes betreffende de uitoefening van het beroep van juridisch adviseur.

44

In dit verband dient te worden vastgesteld dat in geen geval blijkt dat de materiële en formele maatregelen waarnaar rekwiranten verwijzen, het mogelijk maken de onafhankelijkheid van de advocaat in dezelfde mate te waarborgen als het ontbreken van een dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt.

45

Derhalve dienen het vierde middel in hogere voorziening van de PUKE en het tweede middel in hogere voorziening van de Republiek Polen ongegrond te worden verklaard.

Vijfde middel van de PUKE en derde middel van de Republiek Polen: ontoereikende motivering van de bestreden beschikking

46

Rekwiranten herinneren aan de vaste rechtspraak volgens welke de motivering van een beslissing duidelijk en nauwkeurig de redenering van het Gerecht moet uiteenzetten, zodat de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom de betrokken maatregelen zijn getroffen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen.

47

In casu heeft het Gerecht volgens rekwiranten onvoldoende acht geslagen op de toelichting die de PUKE heeft gegeven bij zijn verhouding met de juridisch adviseurs die de PUKE hebben vertegenwoordigd. Ook heeft het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking de argumenten betreffende de onafhankelijkheid van een juridisch adviseur volledig naast zich neergelegd. Het Gerecht kon niet rechtsgeldig deze beschikking geven zonder vooraf de nationale voorschriften betreffende de uitoefening van het beroep van juridisch adviseur grondig te analyseren.

48

Er zij aan herinnerd dat de motiveringsplicht niet inhoudt dat het Gerecht een uiteenzetting moet geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen volgt, en de motivering dus impliciet kan zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (arrest van 9 september 2008, FIAMM e.a./Raad en Commissie, C-120/06 P en C-121/06 P, Jurispr. blz. I-6513, punt 96 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49

Zoals in punt 35 van het onderhavige arrest is opgemerkt, heeft het Gerecht in punt 22 van de bestreden beschikking terecht geoordeeld dat de bepalingen inzake de vertegenwoordiging van niet-bevoorrechte partijen voor de rechterlijke instanties van de Unie zo veel mogelijk autonoom moeten worden uitgelegd, zonder verwijzing naar het nationale recht. Het Gerecht was dus geenszins verplicht de specifieke vorm waarin een juridisch adviseur in Polen zijn beroep uitoefent, noch de mate van zijn onafhankelijkheid en evenmin de nationale rechtsregels betreffende zijn activiteit te onderzoeken.

50

Derhalve dienen het vijfde middel in hogere voorziening van de PUKE en het derde middel in hogere voorziening van de Republiek Polen ongegrond te worden verklaard.

51

Aangezien geen enkel van de door rekwiranten in hogere voorziening aangevoerde middelen kan worden aanvaard, dienen de hogere voorzieningen te worden afgewezen.

Kosten

52

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart:

 

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

 

2)

De Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej en de Republiek Polen worden verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Pools.