Zaak C-351/11

KGH Belgium NV

tegen

Belgische Staat

(verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen om een prejudiciële beslissing)

„Douaneschuld — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Boeking van rechten — Nadere voorschriften”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Onderzoek van verenigbaarheid van nationaal recht met het recht van de Unie – Daarvan uitgesloten – Verstrekking van alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht aan verwijzende rechter – Daaronder begrepen

    (Art. 267 VWEU)

  2. Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Vereiste van boeking van in te vorderen bedrag aan rechten, bedoeld in artikel 217, lid 1, van verordening nr. 2913/92 – Verplichting voor lidstaten om nadere voorschriften daarvoor vast te stellen – Geen

    (Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, art. 217 en 221, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 17)

  2.  Artikel 217, lid 2, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, aangezien het geen nadere voorschriften voor de boeking in de zin van die bepaling bevat, het aan de lidstaten overlaat de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen, zonder dat deze lidstaten verplicht zijn de nadere voorschriften voor deze boeking in hun nationale wetgeving op te nemen, met dien verstande dat deze boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar.

    Volgens artikel 221, lid 1, van het douanewetboek moet de mededeling van het in te vorderen bedrag aan rechten immers zijn voorafgegaan door de boeking ervan door de douaneautoriteiten van de betrokken lidstaat en kan dit bedrag bij gebreke van boeking overeenkomstig artikel 217, lid 1, van het douanewetboek niet worden ingevorderd door deze autoriteiten, die hetzelfde bedrag echter opnieuw kunnen meedelen met inachtneming van de in artikel 221, lid 1, van het douanewetboek gestelde voorwaarden en de ten tijde van het ontstaan van de douaneschuld geldende verjaringsregels.

    (cf. punten 23, 24, 27, 29, 30 en dictum)


Zaak C-351/11

KGH Belgium NV

tegen

Belgische Staat

(verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen om een prejudiciële beslissing)

„Douaneschuld — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Boeking van rechten — Nadere voorschriften”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Onderzoek van verenigbaarheid van nationaal recht met het recht van de Unie — Daarvan uitgesloten — Verstrekking van alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht aan verwijzende rechter — Daaronder begrepen

    (Art. 267 VWEU)

  2. Eigen middelen van de Europese Unie — Navordering van rechten bij invoer of uitvoer — Vereiste van boeking van in te vorderen bedrag aan rechten, bedoeld in artikel 217, lid 1, van verordening nr. 2913/92 — Verplichting voor lidstaten om nadere voorschriften daarvoor vast te stellen — Geen

    (Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, art. 217 en 221, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 17)

  2.  Artikel 217, lid 2, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, aangezien het geen nadere voorschriften voor de boeking in de zin van die bepaling bevat, het aan de lidstaten overlaat de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen, zonder dat deze lidstaten verplicht zijn de nadere voorschriften voor deze boeking in hun nationale wetgeving op te nemen, met dien verstande dat deze boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar.

    Volgens artikel 221, lid 1, van het douanewetboek moet de mededeling van het in te vorderen bedrag aan rechten immers zijn voorafgegaan door de boeking ervan door de douaneautoriteiten van de betrokken lidstaat en kan dit bedrag bij gebreke van boeking overeenkomstig artikel 217, lid 1, van het douanewetboek niet worden ingevorderd door deze autoriteiten, die hetzelfde bedrag echter opnieuw kunnen meedelen met inachtneming van de in artikel 221, lid 1, van het douanewetboek gestelde voorwaarden en de ten tijde van het ontstaan van de douaneschuld geldende verjaringsregels.

    (cf. punten 23, 24, 27, 29, 30 en dictum)