Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van nationale rechter – Vaststelling en beoordeling van feiten van geding – Noodzaak van prejudiciële vraag en relevantie van gestelde vragen – Beoordeling door nationale rechter

(Art. 267 VWEU)

2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Werkingssfeer – Maatregel van instructie op initiatief van één van de partijen in het kader van kort geding gelast – Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, art. 1, leden 1 en 2)

3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Doel

(Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, punten 2, 7, 8, 10 en 11 van de considerans)

4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Materiële werkingssfeer – Rechtstreeks verrichten van deskundigenonderzoek ten dele op grondgebied van andere lidstaat heeft plaatsgevonden – Geen verplichting voor rechterlijke instantie die maatregel van instructie heeft gelast, om in verordening neergelegde procedure te volgen – Grenzen – Aantasting van openbaar gezag van aangezochte lidstaat

(Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, art. 1, lid 1, sub b, en 17)

Samenvatting

1. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 30, 33)

2. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 34, 35)

3. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 43-46)

4. De artikelen 1, lid 1, sub b, en 17 van verordening nr. 1206/2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken moeten aldus worden uitgelegd dat het gerecht van een lidstaat dat verlangt dat een maatregel van instructie waarmee een deskundige is belast, wordt verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, niet noodzakelijkerwijs gehouden is de in die bepalingen neergelegde methode voor bewijsverkrijging toe te passen om die maatregel te mogen gelasten.

In bepaalde omstandigheden kan het voor de rechterlijke instantie die een dergelijk onderzoek gelast, immers eenvoudiger, efficiënter en sneller blijken om tot die bewijsverkrijging over te gaan zonder verordening nr. 1206/2001 toe te passen. Niettemin is bij ontbreken van een overeenkomst of regeling tussen de lidstaten in de zin van artikel 21, lid 2, van die verordening, de in bovengenoemde artikelen 1, lid 1, sub b, en 17 bedoelde methode van bewijsverkrijging de enige methode volgens welke een rechterlijke instantie van een lidstaat een deskundigenonderzoek rechtstreeks in een andere lidstaat kan laten uitvoeren, indien dit onderzoek – zoals in bepaalde omstandigheden het geval is – het openbaar gezag van de lidstaat waarin het moet worden verricht, kan aantasten, met name wanneer het wordt uitgevoerd op plaatsen die verband houden met de uitoefening van dat gezag of op plaatsen die volgens het recht van de lidstaat waar het onderzoek wordt uitgevoerd, niet of slechts door bevoegde personen mogen worden betreden of waar alleen die personen bepaalde handelingen mogen verrichten.

(cf. punten 45, 47, 48, 54 en dictum)


Zaak C-332/11

ProRail BV

tegen

Xpedys NV e.a.

(verzoek van het Hof van Cassatie om een prejudiciële beslissing)

„Verordening (EG) nr. 1206/2001 — Samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken — Rechtstreekse uitvoering van handeling tot verkrijgen van bewijs — Aanwijzing van deskundige — Opdracht die gedeeltelijk op grondgebied van lidstaat van verwijzende rechterlijke instantie en gedeeltelijk op grondgebied van andere lidstaat wordt uitgevoerd”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 februari 2013

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van nationale rechter – Vaststelling en beoordeling van feiten van geding – Noodzaak van prejudiciële vraag en relevantie van gestelde vragen – Beoordeling door nationale rechter

    (Art. 267 VWEU)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Werkingssfeer – Maatregel van instructie op initiatief van één van de partijen in het kader van kort geding gelast – Daaronder begrepen

    (Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, art. 1, leden 1 en 2)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Doel

    (Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, punten 2, 7, 8, 10 en 11 van de considerans)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1206/2001 – Materiële werkingssfeer – Rechtstreeks verrichten van deskundigenonderzoek ten dele op grondgebied van andere lidstaat heeft plaatsgevonden – Geen verplichting voor rechterlijke instantie die maatregel van instructie heeft gelast, om in verordening neergelegde procedure te volgen – Grenzen – Aantasting van openbaar gezag van aangezochte lidstaat

    (Verordening nr. 1206/2001 van de Raad, art. 1, lid 1, sub b, en 17)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 30, 33)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 34, 35)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 43-46)

  4.  De artikelen 1, lid 1, sub b, en 17 van verordening nr. 1206/2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken moeten aldus worden uitgelegd dat het gerecht van een lidstaat dat verlangt dat een maatregel van instructie waarmee een deskundige is belast, wordt verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, niet noodzakelijkerwijs gehouden is de in die bepalingen neergelegde methode voor bewijsverkrijging toe te passen om die maatregel te mogen gelasten.

    In bepaalde omstandigheden kan het voor de rechterlijke instantie die een dergelijk onderzoek gelast, immers eenvoudiger, efficiënter en sneller blijken om tot die bewijsverkrijging over te gaan zonder verordening nr. 1206/2001 toe te passen. Niettemin is bij ontbreken van een overeenkomst of regeling tussen de lidstaten in de zin van artikel 21, lid 2, van die verordening, de in bovengenoemde artikelen 1, lid 1, sub b, en 17 bedoelde methode van bewijsverkrijging de enige methode volgens welke een rechterlijke instantie van een lidstaat een deskundigenonderzoek rechtstreeks in een andere lidstaat kan laten uitvoeren, indien dit onderzoek – zoals in bepaalde omstandigheden het geval is – het openbaar gezag van de lidstaat waarin het moet worden verricht, kan aantasten, met name wanneer het wordt uitgevoerd op plaatsen die verband houden met de uitoefening van dat gezag of op plaatsen die volgens het recht van de lidstaat waar het onderzoek wordt uitgevoerd, niet of slechts door bevoegde personen mogen worden betreden of waar alleen die personen bepaalde handelingen mogen verrichten.

    (cf. punten 45, 47, 48, 54 en dictum)