ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

8 november 2012 ( *1 )

„Luchtvervoer — Verordening nr. 2042/2003 — Technische voorschriften en administratieve procedures op gebied van burgerluchtvaart — Permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen — Goedkeuring die wordt afgegeven aan bij inspectietaken betrokken personeel — Vereiste kwalificaties”

In zaak C-271/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 19 oktober 2010, ingekomen bij het Hof op 31 mei 2011, in de procedure

Techniko Epimelitirio Elladas (TEE),

Syllogos Ellinon Diplomatouchon Aeronafpigon Michanikon (SEA),

Alexandros Tsiapas,

Antonios Oikonomopoulos,

Apostolos Batategas,

Vasileios Kouloukis,

Georgios Oikonomopoulos,

Ilias Iliadis,

Ioannis Tertigkas,

Panellinios Syllogos Aerolimenikon Ypiresias Politikis Aeroporias,

Eleni Theodoridou,

Ioannis Karnesiotis,

Alexandra Efthimiou,

Eleni Saatsaki

tegen

Ypourgos Esoterikon, Dimosias Dioikisis kai Apokentrosis,

Ypourgos Metaforon kai Epikoinonion,

Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič, E. Levits, M. Safjan en M. Berger (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 juni 2012,

gelet op de opmerkingen van:

de Techniko Epimelitirio Elladas (TEE), vertegenwoordigd door K. Vlachogiannis, dikigoros,

de Syllogos Ellinon Diplomatouchon Aeronafpigon Michanikon (SEA), vertegenwoordigd door P. Zygouris, dikigoros,

de Panellinios Syllogos Aerolimenikon Ypiresias Politikis Aeroporias, vertegenwoordigd door G. Antonakopoulos, dikigoros,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door P. Panagiotounakos, S. Chala, K. Paraskevopoulou en Z. Chatzipavlou als gemachtigden,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en M. Perrot als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Simonsson en I. Zervas als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 en bepaling M.B.902 van bijlage I bij verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 315, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds de rechtspersoon naar publiek recht Techniko Epimelitirio Elladas (hierna: „TEE”), de vereniging Syllogos Ellinon Diplomatouchon Aeronafpigon Michanikon (hierna: „SEA”), zeven werknemers van de Ypiresia Politikis Aeroporias (hierna: „dienst voor de burgerluchtvaart”), de Panellinios Syllogos Aerolimenikon Ypiresias Politikis Aeroporias als vakvereniging, en vier werknemers, luchthavenpersoneel van de dienst voor de burgerluchtvaart, en anderzijds de Ypourgos Esoterikon, Dimosias Dioikisis kai Apokentrosis (minister van Binnenlandse Zaken, Openbare Orde en Decentralisatie), de Ypourgos Metaforon kai Epikoinonion (minister van Vervoer en Communicatie) en de Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon (minister van Economische Zaken en Financiën) betreffende beroepen tot gedeeltelijke nietigverklaring van presidentieel besluit nr. 147 van 17 augustus 2005 inzake inspecteurs van vliegtoestellen en luchtvaartnormen van het korps vluchtveiligheidsinspecteurs bij de dienst voor de burgerluchtvaart (FEK A’ 200/17.8.2005; hierna: „besluit 147/2005”).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 1592/2002

3

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PB L 240, blz. 1; hierna: „basisverordening”) heeft ten doel gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart vast te stellen met het oog op de totstandbrenging en instandhouding van een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in Europa.

4

Ten behoeve van de uitvoering van de basisverordening voorziet artikel 12 in de oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), dat met name tot taak heeft de Europese Commissie bij te staan door de voor de uitvoering van deze verordening te nemen maatregelen voor te bereiden.

Verordening nr. 2042/2003

5

De Commissie heeft zich bij de vaststelling van verordening nr. 2042/2003 gebaseerd op de bepalingen van de basisverordening en op het advies van het EASA.

6

Volgens artikel 1, lid 1, bestaat de doelstelling van deze verordening erin „een reeks gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures vast [te leggen] ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen” die zijn geregistreerd in een lidstaat of in een derde staat en worden gebruikt door een exploitant voor wie het EASA of een lidstaat de uitoefening van bedrijfstoezicht garandeert.

7

Artikel 2, sub d en h, van verordening nr. 2042/2003 omschrijft:

sub d „permanente luchtwaardigheid” als „alle processen waarmee gewaarborgd wordt dat het luchtvaartuig gedurende de gehele operationele levensduur voldoet aan de geldende normen voor luchtwaardigheid en zich in een toestand voor veilige exploitatie bevindt”;

sub h „onderhoud” als „het reviseren, repareren, inspecteren, vervangen, wijzigen of herstellen van een defect van een luchtvaartuig of luchtvaartuigonderdeel, of een combinatie van genoemde werkzaamheden, met uitzondering van een direct aan de vlucht voorafgaande inspectie”.

8

Artikel 3, lid 1, van deze verordening luidt dat „[d]e permanente luchtwaardigheid van vliegtuigen en componenten wordt gewaarborgd in overeenstemming met de bepalingen van bijlage I”. Volgens lid 2 van dit artikel „[voldoen] [d]e organisaties en personen die betrokken zijn bij de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en componenten, met inbegrip van het onderhoud daarvan, [...] aan de bepalingen van bijlage I en in voorkomende gevallen [aan] die van de artikelen 4 en 5”.

9

Verordening nr. 2042/2003 heeft vier bijlagen, die respectievelijk betrekking hebben op de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en de afgifte van desbetreffende certificaten (bijlage I), de goedkeuring als organisatie voor het onderhoud van luchtvaartuigen (bijlage II), de afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor het onderhoud van luchtvaartuigen (bijlage III) en de goedkeuring als opleidingsorganisatie wat betreft het onderhoud van luchtvaartuigen (bijlage IV).

10

Bijlage I bij deze verordening bevat een sectie A, „Technische vereisten”, en een sectie B, „Procedure voor de bevoegde instanties”.

11

Bepaling M.B.102, „Bevoegde Instantie”, die deel uitmaakt van subdeel A, „Algemeen”, van sectie B van deze bijlage, bepaalt:

„a)

Algemeen

Een lidstaat dient een bevoegde instantie te benoemen die verantwoordelijkheden krijgt toegewezen voor het afgeven, handhaven, wijzigen, opschorten of intrekken van certificaten en voor het toezicht op permanente luchtwaardigheid. Deze bevoegde instantie dient gedocumenteerde procedures en een organisatiestructuur vast te leggen.

b)

Middelen

Het personeelsbestand moet toereikend zijn om de vereisten uit te voeren zoals in deze sectie B uiteengezet.

[...]”

12

Bepaling M.B.103 van deze bijlage, „Aanvaardbare wijzen van naleving”, verleent het EASA de bevoegdheid om aanvaardbare wijzen van naleving op te stellen die door de lidstaten kunnen worden gebruikt om te voldoen aan de vereisten van verordening nr. 2042/2003.

13

Bepaling M.B.902, „Herbeoordeling van de luchtwaardigheid door de bevoegde instantie”, die is opgenomen in subdeel I, „Certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid”, van deze bijlage, bepaalt:

„a)

Wanneer de bevoegde instantie beslist om de herbeoordeling van de luchtwaardigheid uit te voeren en het EASA-formulier 15a certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid (aanhangsel 3) uit te reiken, dan dient de bevoegde instantie een herbeoordeling van de luchtwaardigheid uit te voeren, conform de voorschriften van M.A.710.

b)

De bevoegde instantie moet over het gepaste personeel voor herbeoordeling van de luchtwaardigheid beschikken om de herbeoordelingen van de luchtwaardigheid uit te voeren. Dit personeel moet beschikken over:

1.

ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid, en;

2.

een [gepaste] deel 66-licentie of een luchtvaartdiploma of gelijkwaardig, en;

3.

formele training in luchtvaartonderhoud, en;

4.

een functie met aangepaste verantwoordelijkheden.

c)

De bevoegde instantie dient een lijst van alle personeel voor herbeoordeling van de luchtwaardigheid bij te houden, die de details moet bevatten van elke passende kwalificatie, en die samen bewaard wordt met een opsomming van relevante ervaring en training in management van permanente luchtwaardigheid.

[...]”

14

Verordening nr. 2042/2003 is in werking getreden op 29 november 2003. Krachtens artikel 7, lid 3, konden de lidstaten er echter voor kiezen om de toepassing van een aantal bepalingen uit te stellen tot uiterlijk 28 september 2008, te weten:

de bepalingen van bijlage I voor luchtvaartuigen die geen commercieel luchttransport uitvoeren, en

de bepalingen van bijlage I, subdeel I, voor luchtvaartuigen die commercieel luchttransport uitvoeren.

Besluit 2003/19/RM

15

Besluit 2003/19/RM van het EASA van 28 november 2003, dat is vastgesteld op grond van bepaling M.B.103 van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, heeft betrekking op „aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren voor de uitvoering van verordening nr. 2042/2003”. Het biedt nadere verduidelijking ten aanzien van met name de bevoegde instanties, hun verantwoordelijkheden en de kwalificaties die worden verlangd van bij de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen betrokken personeel.

Nationaal recht

16

Besluit 147/2005 is vastgesteld op grond van artikel 32 van wet 2912/2001 ter versterking van het staatstoezicht op de vluchtveiligheidsnormen, regeling van onderwerpen in verband met de organisatie van de dienst voor de burgerluchtvaart (FEK A’ 94).

17

Artikel 1 van dit besluit luidt:

„1.   De inspecteurs van de directie voor luchtvaartnormen behoren tot het korps vluchtveiligheidsinspecteurs van de dienst voor de burgerluchtvaart, dat is ingesteld bij artikel 32, lid 1, van wet 2912/2001.

2.   De inspecteurs van vliegtoestellen en luchtvaartnormen van het korps vluchtveiligheidsinspecteurs zijn belast met het toezicht op en de controle van de naleving van de vluchtveiligheidsnormen ten aanzien van de luchtwaardigheid en vliegverrichtingen van luchtvaartuigen in het algemeen, de middelen ter ondersteuning daarvan en de burgerluchtvaartdiploma’s en -vergunningen.”

18

Artikel 3 van besluit 147/2005 bevat een onderverdeling van de inspecteurs van vliegtoestellen en luchtvaartnormen in verschillende categorieën, namelijk luchtwaardigheidsinspecteurs, vliegdienstinspecteurs, cabineveiligheidsinspecteurs, inspecteurs van diploma’s en vergunningen en medische inspecteurs.

19

Artikel 5, lid 1, van dit besluit betreft de selectieprocedure voor inspecteurs.

20

Artikel 7 van besluit 147/2005 beschrijft waarop de door de verschillende categorieën inspecteurs uitgevoerde inspecties betrekking hebben.

21

Artikel 8, lid 1, van dit besluit bepaalt welke kwalificaties worden verlangd van luchtwaardigheidsinspecteurs:

„Luchtwaardigheidsinspecteurs moeten een werkervaring hebben van ten minste vijf jaar, in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen, en onderhoudswerkzaamheden hebben verricht. Tevens dienen zij een zeer goede beheersing te hebben van de Engelse luchtvaartterminologie.

Het is wenselijk dat zij achtereenvolgens zijn bevorderd tot hogere rangen in de hiërarchie, met verantwoordelijkheid voor een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen. Voorts moeten zij beschikken over een diploma als luchtvaartingenieur overeenkomstig JAR 66 of over een diploma luchtvaarttechniek van een hogere onderwijsinstelling.

Inspecteurs die zijn gespecialiseerd in elektronische systemen van luchtvaartuigen dienen bovendien in het bezit te zijn van een titel van elektronisch ingenieur in luchtvaartsystemen van een universitaire instelling in het binnen- of buitenland, of van een universitaire titel in de elektronica, dan wel van een titel van vliegtuigelektrotechnicus.”

22

Artikel 9 van besluit 147/2005 stelt regels voor de opleiding van personen die geacht worden over de in artikel 8 voorgeschreven kwalificaties te beschikken.

23

Artikel 14 van dit besluit bevat overgangsbepalingen.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

24

Tussen september en november 2005 zijn vier beroepen tot nietigverklaring van besluit 147/2005 ingesteld.

25

De eerste drie beroepen, die respectievelijk door de TEE, de SEA en zeven werknemers van de dienst voor de burgerluchtvaart zijn ingesteld, strekken tot nietigverklaring van het deel van besluit 147/2005 dat betrekking heeft op luchtwaardigheidsinspecteurs, te weten in wezen de artikelen 8 en 9 van dit besluit. De verzoekende partijen komen met name op tegen de in deze artikelen gestelde voorwaarden met betrekking tot de kwalificaties die worden verlangd van personen die luchtwaardigheidsinspecteur willen zijn.

26

Het vierde beroep, ingesteld door de Panellinios Syllogos Aerolimenikon Ypiresias Politikis Aeroporias en door vier werknemers, luchthavenpersoneel van de dienst voor de burgerluchtvaart, strekt tot nietigverklaring van besluit 147/2005 voor zover dit het toezicht op en de controle van luchtvaartmaatschappijen en luchthavens uitsluit van de taak van inspecteurs van vliegtoestellen en luchtvaartnormen en in artikel 8 daarvan de mogelijkheid afschaft voor werknemers van de tak van het luchthavenpersoneel om gecertificeerd te worden als cabineveiligheidsinspecteur en als inspecteur van diploma’s en vergunningen.

27

Aangezien in die beroepen de geldigheid van de bestreden bepalingen van besluit 147/2005 ter discussie wordt gesteld in het licht van verordening nr. 2042/2003, heeft het Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet artikel 2 van verordening nr. 2042/2003, gelezen in samenhang met artikel M.B.902, sub b, punt 1, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij deze verordening en gelet op artikel AMC M.B.102 , sub c, punt 1 (sub 1.1-1.4, 1.6 en 1.7), van subdeel A van sectie B van bijlage I bij besluit 2003/19 [...], aldus worden uitgelegd dat de nationale wetgever bij de vaststelling van aanvullende maatregelen voor de toepassing van die verordening de vrijheid heeft om de taak van de inspectie van het luchtvaartuig, voor de beoordeling of dit voldoet aan de geldende luchtwaardigheidsvereisten, op te splitsen over meerdere categorieën inspecteurs of gespecialiseerde inspecteurs, waarvan elke slechts in een bepaald opzicht de luchtwaardigheid van het toestel controleert? Is meer bepaald met verordening nr. 2042/2003 [...] verenigbaar een nationale regeling zoals de onderhavige, die voorziet in luchtwaardigheidsinspecteurs (‚airworthiness and avionics inspectors’), vliegdienstinspecteurs (‚flight operations inspectors’), cabineveiligheidsinspecteurs (‚cabin safety inspectors’) en inspecteurs van diploma’s en vergunningen (‚licensing inspectors’)?

2)

Zo ja, moet artikel M.B.902, sub b, punt 1, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus worden uitgelegd dat iedere persoon die belast wordt met de herbeoordeling van slechts één bepaald onderdeel van de luchtwaardigheid van een luchtvaartuig, een ervaring van vijf jaar moet hebben met betrekking tot alle aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van een luchtvaartuig, of is het voldoende wanneer hij een ervaring van vijf jaar bezit met de specifieke taken die hem worden opgedragen en op het gebied van zijn eigen specialisme?

3)

Indien het antwoord op de vorige vraag zou luiden dat voor het met de herbeoordeling belaste personeel volstaan kan worden met een vijfjarige ervaring met de opgedragen specifieke taken, voldoet dan een nationale regeling als de onderhavige, die bepaalt dat de luchtwaardigheidsinspecteurs (‚airworthiness and avionics inspectors’) die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de controle van de luchtvaartuigen, de goedgekeurde onderhoudsorganisaties en de luchtvervoerders overeenkomstig de [handleiding van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO)] doc. 9760, ten minste een vijfjarige werkervaring in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen moeten hebben en onderhoudswerkzaamheden moeten hebben verricht, aan het vereiste in voornoemd artikel M.B.902, sub b, punt 1, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 dat het met de herbeoordeling belaste personeel beschikt over ,ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid’?

4)

Zo ja, is een nationale bepaling als de onderhavige, die de houders van een onderhoudsvergunning voor luchtvaartuigen in overeenstemming met bijlage III (‚deel 66’) bij verordening nr. 2042/2003 gelijkstelt aan de houders van met de luchtvaart verband houdende titels van hogere onderwijsinstellingen, door voor te schrijven dat beide categorieën personen, om als luchtwaardigheidsinspecteurs gecertificeerd te worden, ervaring moeten hebben in een werkomgeving waar luchtvaartuigen worden onderhouden, verenigbaar met verordening nr. 2042/2003?

5)

Moet onder vijfjarige ervaring in de permanente luchtwaardigheid volgens artikel M.B.902, sub b, punt 1, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, mede gelet op het bepaalde in artikel AMC M.B.102 , sub c, punt 1 (sub 1.4 en 1.5), van subdeel A van sectie B van bijlage I bij besluit 2003/19 [...], mede de praktijkervaring worden begrepen die eventueel is verworven in het kader van een studie voor het behalen van een relevante academische titel, of alleen de ervaring die is opgedaan onder reguliere arbeidsomstandigheden, buiten de studie om, met name nadat deze is voltooid en de desbetreffende titel behaald?

6)

Is, volgens de genoemde bepaling van verordening nr. 2042/2003, onder de vijfjarige ervaring in de permanente luchtwaardigheid ook de ervaring begrepen die is verworven tijdens de eventuele eerdere uitoefening, zelfs nog vóór de inwerkingtreding van genoemde verordening, van taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen?

7)

Moet artikel M.B.902, sub b, punt 2, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus worden uitgelegd dat de houder van een vergunning voor het onderhoud van luchtvaartuigen overeenkomstig bijlage III (‚deel 66’) bij de genoemde verordening, om als inspecteur te kunnen worden geselecteerd, vóór deze selectie een aanvullende opleiding moet hebben gevolgd op het gebied van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, of is het voldoende dat deze opleiding plaatsvindt na de eerste selectie, maar vóór de daadwerkelijke uitoefening van de taken van inspecteur?

8)

Moet artikel M.B.902, sub b, punt 3, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, waarin wordt bepaald dat het met de herbeoordeling belaste personeel moet beschikken over een ,formele training in luchtvaartonderhoud’, aldus worden uitgelegd dat als zodanige training kan worden aangemerkt een door de nationale wetgever ingevoerd opleidingssysteem met de volgende kenmerken: i) de opleiding vindt plaats nadat de betrokken persoon uitsluitend op grond van formele vereisten als inspecteur is geselecteerd, ii) de opleiding verschilt niet naargelang van de aan de als inspecteur geselecteerde personen gestelde formele eisen, en iii) dit opleidingssysteem voorziet noch in een procedure en criteria voor de beoordeling van de betrokkene, noch in een afsluitende toetsing aan het einde van de opleiding ter verificatie van zijn bekwaamheden?

9)

Moet artikel M.B.902, sub b, punt 4, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, waarin wordt bepaald dat het met de herbeoordeling belaste personeel moet beschikken over ‚een functie met aangepaste verantwoordelijkheden’ aldus worden uitgelegd dat de functie met aangepaste verantwoordelijkheden een kwalificatie is waarover een persoon moet beschikken om als inspecteur gecertificeerd te kunnen worden, in de zin dat hij in zijn vorige werkkring een hogere functie diende te hebben? Of dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd, mede gelet op artikel [AMC] M.B.902 , sub b, punt 3, van subdeel [I] van sectie B van bijlage I bij besluit 2003/19 [...], dat deze persoon, na zijn eerste selectie als inspecteur, bij de instantie die bevoegd is voor de inspectie van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen moet worden aangesteld in een functie waarin hij bevoegd is om namens die instantie zijn handtekening te zetten?

10)

Wanneer genoemd artikel M.B.902, sub b, punt 4, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 de tweede vermelde betekenis heeft, kan een nationale regeling volgens welke de inspecteur wordt gecertificeerd na zijn theorie- en praktijkopleiding, zodat hij de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen kan herbeoordelen en voor rekening van de bevoegde instantie zelfstandig de herbeoordelingsformulieren kan ondertekenen, dan geacht worden met de verordening in overeenstemming te zijn?

11)

Is voorts, wanneer genoemd artikel M.B.902, sub b, punt 4, van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 de tweede vermelde betekenis heeft, hiermee dan in overeenstemming een nationale bepaling als de onderhavige, die bepaalt dat het voor de eerste selectie als luchtwaardigheidsinspecteur wenselijk is dat de betrokkene voorafgaand is bevorderd ‚tot hogere rangen in de hiërarchie, met verantwoordelijkheid voor een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen’?

12)

Moet verordening nr. 2042/2003, die niet regelt of en onder welke omstandigheden de personen die vóór de inwerkingtreding ervan inspecteurstaken uitoefenden en de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen controleerden, bevoegd zijn deze taken ook te blijven uitoefenen na de inwerkingtreding van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale wetgever de verplichting oplegt ervoor te zorgen dat personen die inspecteurstaken uitoefenden bij de inwerkingtreding van de verordening (of eventueel ook reeds eerder), automatisch opnieuw als inspecteur werden gecertificeerd, zonder voorafgaande selectie- en evaluatieprocedure? Of moet verordening nr. 2042/2003 [...], die is gericht op verbetering van de veiligheid van het luchtvervoer en niet op waarborging van de arbeidsrechtelijke positie van het personeel van de instantie van een lidstaat die bevoegd is voor de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, aldus worden uitgelegd dat, mede gelet op hetgeen artikel AMC M.B.902 , sub b, punt 4, van subdeel [I] van sectie B van bijlage I bij besluit 2003/19 [...] dienaangaande bepaalt, de lidstaten slechts de mogelijkheid wordt geboden om, wanneer zij dit opportuun achten, personen die vóór de inwerkingtreding van [verordening nr. 2042/2003] inspecties uitvoerden, in dienst te houden als inspecteurs voor de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, zelfs wanneer deze personen niet over de bij de verordening vereiste kwalificaties beschikken?

13)

Wanneer beslist zou worden dat verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn om personen die reeds vóór de inwerkingtreding van de verordening inspecteurstaken uitoefenden, automatisch, zonder selectieprocedure, opnieuw te certificeren, is dan met die verordening verenigbaar een nationale bepaling als de onderhavige, volgens welke deze personen, om opnieuw als inspecteur gecertificeerd te worden, daadwerkelijk inspecteurstaken moesten uitoefenen, niet op het tijdstip van de inwerkingtreding van verordening nr. 2042/2003, maar op dat van de – latere – inwerkingtreding van de betrokken nationale bepaling?”

Bevoegdheid van het Hof

28

In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie erop gewezen dat zowel op de datum waarop besluit 147/2005 is vastgesteld, te weten augustus 2005, als op de datum waarop de beroepen tot nietigverklaring zijn ingesteld, te weten tussen september en november 2005, het bepaalde in bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 niet gold voor de Helleense Republiek. Ter terechtzitting heeft de Griekse regering bevestigd dat de Helleense Republiek gebruik had gemaakt van de door artikel 7 van deze verordening geboden mogelijkheid om de toepassing van de betrokken bepalingen tot uiterlijk 28 september 2008 uit te stellen.

29

Het Hof is overeenkomstig artikel 267 VWEU bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van de Verdragen en van de handelingen van de instellingen van de Europese Unie. In het kader van de in dit artikel neergelegde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties staat het uitsluitend aan de nationale rechter om met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de prejudiciële vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen (zie met name arrest van 21 december 2011, Cicala, C-482/10, Jurispr. blz. I-14139, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30

Wanneer de prejudiciële vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arrest Cicala, reeds aangehaald, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing kan slechts wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de prejudiciële vragen (zie met name arrest van 20 mei 2010, Ioannis Katsivardas – Nikolaos Tsitsikas, C-160/09, Jurispr. blz. I-4591, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

In het onderhavige geval hebben de tweede tot en met de elfde vraag van de verwijzende rechter weliswaar specifiek betrekking op bepaling M.B.902 van subdeel I van sectie B van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, ten aanzien waarvan de Helleense Republiek ervoor had gekozen om deze niet toe te passen ten tijde van de vaststelling van de nationale maatregel waartegen bij de verwijzende rechter wordt opgekomen.

33

Die omstandigheid is op zich echter niet voldoende om vast te stellen dat de door de verwijzende rechter gevraagde uitlegging geen verband houdt met het voorwerp van het hoofdgeding of dat het vraagstuk van hypothetische aard is, zodat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de prejudiciële vragen.

34

Het Hof heeft zich immers herhaaldelijk bevoegd verklaard om uitspraak te doen op verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffende Unierechtelijke bepalingen in situaties waarin de feiten van het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van het Unierecht vielen, maar waarin deze bepalingen toepasselijk waren gemaakt doordat het nationale recht naar de inhoud ervan verwees. Het Hof heeft in dit verband benadrukt dat wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor een interne situatie conformeert aan de in het Unierecht gekozen oplossingen, de Unie er stellig belang bij heeft dat ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst de overgenomen bepalingen of begrippen van Unierecht op eenvormige wijze worden uitgelegd, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden (zie in die zin arrest Cicala, reeds aangehaald, punten 17 en 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

In casu heeft de verwijzende rechter uitdrukkelijk aangegeven dat hij zijn prejudiciële vragen stelt in de context van de vaststelling, door de bevoegde nationale autoriteit, van aanvullende maatregelen voor de toepassing van verordening nr. 2042/2003. Hieruit blijkt dat de verwijzende rechter besluit 147/2005 beschouwt als een maatregel ter uitvoering van bepaalde artikelen van deze verordening, welke maatregel is vastgesteld vóór het verstrijken van de termijn die de Helleense Republiek zich aanvankelijk had gegund om die artikelen toe te passen.

36

Aangezien de bepalingen van Unierecht waarvan uitlegging is verzocht, in het nationale recht vóór het verstrijken van de overeenkomstig het Unierecht toegestane termijn dienen te worden toegepast, houdt de ter zake gevraagde uitlegging dus kennelijk verband met het voorwerp van het hoofdgeding en betreft het geen hypothetische uitlegging.

37

Het Hof is dan ook bevoegd om uitspraak te doen over alle prejudiciële vragen.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

38

Alvorens de vragen te beantwoorden, moet het doel van verordening nr. 2042/2003 in herinnering worden gebracht. Volgens artikel 1, lid 1, legt deze verordening een reeks gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures vast ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, inclusief alle eventuele te monteren componenten.

39

Zoals uit de definitie van het begrip „permanente luchtwaardigheid” in artikel 2, sub d, van deze verordening blijkt, gaat het om alle processen waarmee gewaarborgd wordt dat het luchtvaartuig gedurende de gehele operationele levensduur voldoet aan de geldende normen voor luchtwaardigheid en zich in een toestand voor veilige exploitatie bevindt.

40

Die processen zijn nader uiteengezet in bijlage I bij deze verordening. Sectie A van die bijlage bevat technische vereisten, terwijl sectie B de administratieve vereisten bepaalt die in acht moeten worden genomen door de bevoegde instanties die belast zijn met de toepassing en uitvoering van de technische vereisten.

41

De werkingssfeer van verordening nr. 2042/2003 ziet dus niet op alle aspecten van luchtvaartveiligheid, maar is duidelijk beperkt tot bepaalde technische aspecten, namelijk de aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, en tot de administratieve procedures met betrekking tot de naleving van die technische processen.

42

Het staat dus aan de verwijzende rechter, die bij uitsluiting bevoegd is om het nationale recht uit te leggen, om na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen van nationaal recht binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen. Met name is het aan hem om te beoordelen in hoeverre de technische verantwoordelijkheden die vliegdienstinspecteurs, cabineveiligheidsinspecteurs, inspecteurs van diploma’s en vergunningen en medische inspecteurs in besluit 147/2005 krijgen toegewezen, vallen onder de op permanente luchtwaardigheid gerichte handelingen waarop de verordening betrekking heeft.

Eerste vraag

43

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2 en bepaling M.B.902 van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, gelezen in samenhang met bepaling M.B.102 van bijlage I bij besluit 2003/19, aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten bij de vaststelling van aanvullende maatregelen voor de toepassing van deze verordening de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen mogen opsplitsen over meerdere categorieën gespecialiseerde inspecteurs.

44

Met betrekking tot de toedeling van de onder verordening nr. 2042/2003 vallende specifieke taken en verantwoordelijkheden voorziet bepaling M.B.102 van bijlage I bij deze verordening slechts in de aanwijzing door de lidstaten van een instantie die bevoegd is voor het toezicht op permanente luchtwaardigheid en het toezicht op de daarvoor vereiste certificaten.

45

Voor het overige wordt het aan elke instantie overgelaten om haar eigen organisatiestructuur te bepalen, met als enige beperking dat het personeelsbestand toereikend moet zijn om de taken van de betrokken instantie te vervullen.

46

De betrokken bepaling bevat dus geen aanwijzingen over welke vorm die structuur heeft of over hoe de taken intern worden verdeeld.

47

Bovendien kan besluit 2003/19 als maatregel ter uitvoering van verordening nr. 2042/2003 de lidstaten geen verplichtingen opleggen die verder gaan dan die welke in deze verordening zijn neergelegd.

48

Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2 en bepaling M.B.902 van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten bij de vaststelling van aanvullende maatregelen voor de toepassing van deze verordening de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen over meerdere categorieën gespecialiseerde inspecteurs binnen de in bepaling M.B.902 bedoelde bevoegde instantie mogen opsplitsen.

Tweede vraag

49

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat iedere persoon die belast wordt met de herbeoordeling van een bepaald onderdeel van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, vijf jaar ervaring moet hebben met betrekking tot alle aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van een luchtvaartuig.

50

Volgens bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet het personeel dat belast is met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen beschikken over ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid. Permanente luchtwaardigheid moet in de in deze verordening daaraan gegeven betekenis worden verstaan, zoals deze in de punten 38 tot en met 41 van het onderhavige arrest is uiteengezet.

51

Gelet op de algemene bewoordingen waarin bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 is gesteld, moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat iedere persoon die de taak krijgt toegewezen om ongeacht welk aspect van de luchtwaardigheid van een vliegtuig te herbeoordelen, vijf jaar ervaring moet hebben met betrekking tot alle taken en verantwoordelijkheden om de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen in de zin van deze verordening te waarborgen.

52

Uit die bepaling kan echter niet worden afgeleid dat de vereiste ervaring ook betrekking moet hebben op aspecten die niet onder de permanente luchtwaardigheid in de zin van verordening nr. 2042/2003 vallen.

53

Op de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat iedere persoon die belast is met ongeacht welk aspect van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, vijf jaar ervaring met betrekking tot alle aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van een luchtvaartuig en alleen met betrekking tot die aspecten moet hebben.

Derde, vijfde en zesde vraag

54

Met zijn derde, vijfde en zesde vraag, die betrekking hebben op het vereiste van ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid waaraan het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel overeenkomstig bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet voldoen, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of die ervaring moet zijn opgedaan in een baan in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen (derde vraag), of rekening mag worden gehouden met de praktijkervaring die als onderdeel van of na universitaire studies is verworven (vijfde vraag), en of de ervaring in aanmerking mag worden genomen die is opgedaan tijdens de uitoefening, nog vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 2042/2003, van taken van een luchtwaardigheidsinspecteur (zesde vraag).

55

Uit bepaling M.B.902, sub a, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 blijkt dat het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel een herbeoordeling van de luchtwaardigheid moet kunnen uitvoeren overeenkomstig de technische vereisten van sectie A van bijlage I bij deze verordening.

56

Daartoe schrijft bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van die bijlage voor dat het betrokken personeel over ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid beschikt. Deze bepaling vermeldt echter niet hoe die ervaring moet worden opgedaan.

57

Bepaling M.B.902, sub a en b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 stelt dus weliswaar de omvang en de inhoud vast van de ervaring waarover het personeel dat in de lidstaten belast is met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen moet beschikken, maar bevat geen verplichtingen of beperkingen en uitsluitingen wat betreft de omstandigheden waarin die ervaring moet zijn opgedaan.

58

De lidstaten kunnen dus alle ervaring die relevant is voor de uit te voeren taken erkennen, mits die ervaring groot genoeg is om alle aspecten te omvatten waarop de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen betrekking moet hebben.

59

Onder die voorwaarden kunnen de lidstaten ervoor kiezen om rekening te houden met de ervaring die in een baan in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen, in een praktijkgerichte stage tijdens een opleiding luchtvaarttechniek of bij de eerdere uitoefening van taken van een luchtwaardigheidsinspecteur is opgedaan.

60

Op de derde, de vijfde en de zesde vraag moet dus worden geantwoord dat bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen onder welke voorwaarden de ervaring van ten minste vijf jaar op het gebied van permanente luchtwaardigheid waarover het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel moet beschikken, is opgedaan. Zij kunnen ervoor kiezen om rekening te houden met de ervaring die is opgedaan in een baan in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen, in een praktijkgerichte stage tijdens een opleiding luchtvaarttechniek of bij de eerdere uitoefening van taken van een luchtwaardigheidsinspecteur.

Vierde vraag

61

Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 2042/2003 de lidstaten toestaat om houders van een diploma luchtvaarttechniek van een hogere onderwijsinstelling en houders van een onderhoudsvergunning voor luchtvaartuigen in de zin van bijlage ΙΙΙ, „deel 66”, bij deze verordening (hierna: „vergunning in de zin van deel 66”) op dezelfde wijze te behandelen en aan dezelfde verplichtingen te onderwerpen, met name wat betreft de ervaring van ten minste vijf jaar op het gebied van permanente luchtwaardigheid.

62

Volgens bepaling M.B.902, sub b, punt 2, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel beschikken over een vergunning in de zin van deel 66 of een luchtvaartdiploma of gelijkwaardig. De bewoordingen van dit vereiste maken geen onderscheid tussen houders van een vergunning in de zin van deel 66 en houders van een hogeronderwijsdiploma.

63

Daarenboven moet volgens bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 ieder personeelslid dat belast is met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, over ten minste vijf jaar ervaring in permanente luchtwaardigheid beschikken.

64

Met betrekking tot het verband tussen beide vereisten moet worden vastgesteld dat het in punt 1 van die bepaling genoemde vereiste een kwalificatie betreft die losstaat van die welke in punt 2 is vermeld. Het gaat dus om twee verschillende kwalificaties. Het voegwoord „en”, dat beide punten van de betrokken bepaling verbindt, duidt erop dat cumulatief aan de voorwaarden moet zijn voldaan.

65

Net als punt 2 van bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003, maakt punt 1 geen onderscheid tussen houders van een vergunning in de zin van deel 66 en houders van een hogeronderwijsdiploma.

66

Deze opmerkingen gelden ook voor de in de punten 3 en 4 van bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 genoemde vereisten.

67

Op de vierde vraag moet dan ook worden geantwoord dat bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat zij geen onderscheid tussen houders van een vergunning in de zin van deel 66 en houders van een hogeronderwijsdiploma maakt.

Zevende en achtste vraag

68

Met de zevende en de achtste vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde instanties van de lidstaten personen zonder de vereiste kwalificaties, zoals ervaring op het gebied van permanente luchtwaardigheid of een opleiding in luchtvaartonderhoud, mogen selecteren voor de uitoefening van de taken van een luchtwaardigheidsinspecteur en mogen bepalen dat deze personen de ontbrekende opleiding of opleidingen na hun selectie en vóór hun aanstelling in de functie zullen volgen, zonder dat verplicht sprake is van een beoordelingscriterium bij voltooiing van die opleiding of opleidingen.

69

Zoals in punt 55 van het onderhavige arrest is uiteengezet, blijkt uit bepaling M.B.902, sub a, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 dat het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel een herbeoordeling van de luchtwaardigheid moet kunnen uitvoeren overeenkomstig de technische vereisten van sectie A van bijlage I bij deze verordening.

70

Daartoe schrijft bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 voor dat het betrokken personeel voldoet aan een aantal, als vier vereisten geformuleerde, kwalificaties ten aanzien waarvan in de punten 63 tot en met 65 van het onderhavige arrest is vastgesteld dat het om cumulatieve voorwaarden gaat.

71

Bijgevolg kan de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen slechts worden herbeoordeeld door personeel dat aantoonbaar aan alle vereiste criteria voldoet. Dit houdt in dat de betrokken personen alle noodzakelijke opleidingen en trainingen hebben gevolgd voordat zij hun werkzaamheden als luchtwaardigheidsinspecteur aanvangen.

72

Overeenkomstig het doel van de aan de vaststelling van verordening nr. 2042/2003 ten grondslag liggende basisverordening om een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in Europa tot stand te brengen en in stand te houden, is het noodzakelijk dat een afsluitende beoordeling van die vóór de aanvang van de werkzaamheden gevolgde opleidingen en trainingen plaatsvindt, zodat wordt geverifieerd of de aspirant-luchtwaardigheidsinspecteur de kennis beheerst en de vaardigheden heeft verworven die vereist zijn om die werkzaamheden op correcte en betrouwbare wijze uit te voeren.

73

Op de zevende en de achtste vraag moet dus worden geantwoord dat bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat alleen personen die eerst alle volgens deze bepaling vereiste opleidingen en trainingen hebben gevolgd en wier kennis en vaardigheden bij voltooiing van die opleidingsprogramma’s zijn beoordeeld, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

Negende, tiende en elfde vraag

74

Met zijn negende, tiende en elfde vraag, die betrekking hebben op het begrip „functie met aangepaste verantwoordelijkheden” waarover het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel overeenkomstig bepaling M.B.902, sub b, punt 4, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet beschikken, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of dit vereiste ziet op de door dat personeel eerder uitgeoefende functies dan wel of deze bepaling moet worden uitgelegd als een verwijzing naar de functie die de betrokken personen in het kader van hun taken als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen vervullen (negende vraag), en aan welke bijzondere voorwaarden in het laatste geval moet worden voldaan (tiende en elfde vraag).

75

Met betrekking tot de negende vraag moet erop worden gewezen dat het vereiste van een functie met aangepaste verantwoordelijkheden de vierde en laatste van de kwalificaties is die volgens bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 voor het uitvoeren van de herbeoordeling van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen zijn vereist. Om dezelfde redenen als die welke in de punten 69 tot en met 71 van het onderhavige arrest zijn uiteengezet, betreft het nog een cumulatieve voorwaarde, naast de vorige drie, waaraan het betrokken personeel moet voldoen alvorens de werkzaamheden als luchtwaardigheidsinspecteur aan te vangen.

76

Zoals de Commissie heeft opgemerkt, beoogt het vereiste van een functie met aangepaste verantwoordelijkheden immers te waarborgen dat het betrokken personeel over de professionele rijpheid en de vereiste ervaring beschikt om in overeenstemming met de voorschriften van verordening nr. 2042/2003 herbeoordelingen uit te voeren en betrouwbare conclusies over de permanente luchtwaardigheid van de herbeoordeelde luchtvaartuigen te trekken.

77

De aangepaste verantwoordelijkheden die verbonden moeten zijn aan de functie die de met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personen vervullen, zijn niet uitsluitend hiërarchisch te beschouwen, maar dienen te worden beoordeeld in het licht van de uit te voeren taken, die de kennis impliceren van alle processen waarmee gewaarborgd wordt dat het luchtvaartuig gedurende de gehele operationele levensduur voldoet aan de geldende normen voor luchtwaardigheid en zich in een toestand voor veilige exploitatie bevindt. Die kennis impliceert zowel de vaardigheid om de vereiste technische controles uit te voeren als de vaardigheid om te beoordelen of er op basis van de resultaten van die controles al dan niet documenten ten bewijze van de luchtwaardigheid van het geïnspecteerde luchtvaartuig mogen worden afgegeven.

78

Op de negende vraag moet dan ook worden geantwoord dat bepaling M.B.902, sub b, punt 4, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat alleen personen die voorafgaand een functie met aangepaste verantwoordelijkheden hebben vervuld waaruit zowel hun vaardigheid om de vereiste technische controles uit te voeren blijkt als de vaardigheid om te beoordelen of er op basis van de resultaten van die controles al dan niet documenten ten bewijze van de luchtwaardigheid van het geïnspecteerde luchtvaartuig mogen worden afgegeven, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

79

Gelet op het antwoord op de negende vraag, behoeven de tiende en de elfde vraag niet te worden beantwoord.

Twaalfde en dertiende vraag

80

Met zijn twaalfde en dertiende vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen uitoefenden, dergelijke taken automatisch en zonder selectieprocedure blijven uitvoeren.

81

Om te beginnen moet worden vastgesteld dat verordening nr. 2042/2003 een aantal bepalingen bevat waarin de instanties van de lidstaten voldoende tijd wordt gelaten om zich aan het nieuwe wettelijke kader aan te passen, waaronder met name de in artikel 7, lid 3, geboden mogelijkheid om de toepassing van de nieuwe bepalingen uit te stellen.

82

De verordening bevat echter geen artikel dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verplicht te bepalen dat de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen uitoefenden, deze taken blijven uitvoeren. In het bijzonder is er geen sprake van een bepaling volgens welke de lidstaten de vaardigheden van die personen automatisch en zonder selectieprocedure opnieuw certificeren.

83

Zoals in punt 47 van het onderhavige arrest is uiteengezet, kan besluit 2003/19 als maatregel ter uitvoering van verordening nr. 2042/2003 de lidstaten ter zake geen aanvullende verplichtingen opleggen.

84

Op de twaalfde en de dertiende vraag moet worden geantwoord dat verordening nr. 2042/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de autoriteiten van de lidstaten niet verplicht zijn ervoor te zorgen dat de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen uitoefenden, dergelijke taken automatisch en zonder selectieprocedure blijven uitvoeren.

Kosten

85

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 2 en bepaling M.B.902 van bijlage I bij verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten bij de vaststelling van aanvullende maatregelen voor de toepassing van deze verordening de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen over meerdere categorieën gespecialiseerde inspecteurs binnen de in bepaling M.B.902 bedoelde bevoegde instantie mogen opsplitsen.

 

2)

Bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat iedere persoon die belast is met ongeacht welk aspect van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, vijf jaar ervaring met betrekking tot alle aspecten ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van een luchtvaartuig en alleen met betrekking tot die aspecten moet hebben.

 

3)

Bepaling M.B.902, sub b, punt 1, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen bepalen onder welke voorwaarden de ervaring van ten minste vijf jaar op het gebied van permanente luchtwaardigheid waarover het met de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen belaste personeel moet beschikken, is opgedaan. Zij kunnen ervoor kiezen om rekening te houden met de ervaring die is opgedaan in een baan in een onderhoudsploeg voor luchtvaartuigen, in een praktijkgerichte stage tijdens een opleiding luchtvaarttechniek of bij de eerdere uitoefening van taken van een luchtwaardigheidsinspecteur.

 

4)

Bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat zij geen onderscheid maakt tussen houders van een onderhoudsvergunning voor luchtvaartuigen in de zin van bijlage III, „deel 66”, bij deze verordening en houders van een hogeronderwijsdiploma.

 

5)

Bepaling M.B.902, sub b, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat alleen personen die eerst alle volgens deze bepaling vereiste opleidingen en trainingen hebben gevolgd en wier kennis en vaardigheden bij voltooiing van die opleidingsprogramma’s zijn beoordeeld, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

 

6)

Bepaling M.B. 902, sub b, punt 4, van bijlage I bij verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat alleen personen die voorafgaand een functie met aangepaste verantwoordelijkheden hebben vervuld waaruit zowel hun vaardigheid om de vereiste technische controles uit te voeren blijkt als de vaardigheid om te beoordelen of er op basis van de resultaten van die controles al dan niet documenten ten bewijze van de luchtwaardigheid van het geïnspecteerde luchtvaartuig mogen worden afgegeven, werkzaam kunnen zijn als luchtwaardigheidsinspecteur van luchtvaartuigen.

 

7)

Verordening nr. 2042/2003 moet aldus worden uitgelegd dat de autoriteiten van de lidstaten niet verplicht zijn ervoor te zorgen dat de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening taken op het gebied van de herbeoordeling van de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen uitoefenden, dergelijke taken automatisch en zonder selectieprocedure blijven uitvoeren.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Grieks.