Zaak C-250/11

Lietuvos geležinkeliai AB

tegen

Vilniaus teritorinė muitinė, Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(verzoek van de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės om een prejudiciële beslissing)

„Vrijstelling van douanerechten en btw-vrijstelling bij invoer van goederen — Brandstof in normale reservoirs van motorvoertuigen te land — Begrip ‚motorvoertuig te land’ — Locomotieven — Weg- en spoorvervoer — Beginsel van gelijke behandeling — Neutraliteitsbeginsel”

Samenvatting van het arrest

  1. Recht van Europese Unie — Uitlegging — Meertalige teksten — Divergentie tussen verschillende taalversies — Inaanmerkingneming van algemeen opzet en doel van betrokken regeling

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn — Strikte uitlegging

  3. Douane-unie — Gemeenschappelijk douanetarief — Vrijstelling van invoerrechten — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Vrijstelling voor definitieve invoer van bepaalde goederen — Brandstoffen en smeermiddelen in motorvoertuigen te land — Werkingssfeer — Bedrijfsvoertuigen — Begrip — Locomotieven — Daarvan uitgesloten

    (Verordeningen van de Raad nr. 918/83, art. 112, lid 1, sub a, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1315/88, en nr. 1186/2009, art. 107, lid 1, sub a; richtlijnen van de Raad 83/181, art. 82, lid 1, sub a, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/331, en 2009/132, art. 84, lid 1, sub a)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 34)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 35)

  3.  Artikel 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1315/88, artikel 107, lid 1, sub a, van verordening nr. 1186/2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, artikel 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, sub d, van richtlijn 77/388 met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/331, en artikel 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, sub b en c, van richtlijn 2006/112 met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn op locomotieven.

    Wat een eventuele verschillende behandeling van spoorweg- en wegvervoer betreft, zijn de verschillende vormen van vervoer in het algemeen niet verwisselbaar en is de situatie van ondernemingen die in een bepaalde sector van elk van deze vormen van vervoer actief zijn, derhalve niet vergelijkbaar. Gelet op het doel dat de Uniewetgever bij de vaststelling van de betrokken bepalingen heeft nagestreefd, namelijk enerzijds het voor particulieren gemakkelijker te maken de buitengrenzen van de Unie te overschrijden en anderzijds de fiscale en douanecontrole door de bevoegde instanties te verlichten, bevinden locomotieven zich bovendien niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van wegvoertuigen. Bijgevolg gebiedt het gelijkheidsbeginsel niet de betrokken bepalingen aldus uit te leggen dat zij ook van toepassing zijn op locomotieven.

    (cf. punten 36-37, 46-49 en dictum)