Zaak C-31/11

Marianne Scheunemann

tegen

Finanzamt Bremerhaven

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Directe belastingen — Successiebelasting — Wijze van berekening van belasting — Verkrijging door erfopvolging van deelneming, als enig vennoot, in kapitaalvennootschap gevestigd in derde staat — Nationale wettelijke regeling die belastingvoordelen voor deelneming in dergelijke vennootschappen uitsluit”

Samenvatting van het arrest

Vrijheid van vestiging — Verdragsbepalingen — Werkingssfeer — Nationale wettelijke regeling die, voor berekening van successierechten, toepassing van bepaalde belastingvoordelen op nalatenschap in vorm van deelneming in kapitaalvennootschap die in derde staat is gevestigd, uitsluit — Inroepbaarheid van de artikelen 49 VWEU en volgende — Geen — Niet-toepasselijkheid van bepalingen betreffende vrij verkeer van kapitaal

(Art. 49 VWEU)

Wettelijke bepalingen van een lidstaat die voor de berekening van de successierechten de toepassing van bepaalde belastingvoordelen op een nalatenschap in de vorm van een deelneming in een kapitaalvennootschap die in een derde staat is gevestigd, uitsluiten, terwijl die voordelen wel worden toegekend op de nalatenschap van een dergelijke deelneming wanneer de vennootschap in een lidstaat gevestigd is, raken overwegend de uitoefening van de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 49 VWEU en volgende, aangezien de houder van de deelneming daardoor een duidelijke invloed op de besluitvorming van de onderneming kan uitoefenen en de activiteiten ervan kan bepalen. Zo een dergelijke nationale maatregel restrictieve gevolgen mocht hebben voor het vrije kapitaalverkeer, moeten die gevolgen worden beschouwd als de onvermijdelijke consequentie van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging en vormen zij geen rechtvaardiging voor een toetsing van bedoelde maatregel aan de verdragsbepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer.

De artikelen 49 en volgende VWEU vinden echter geen toepassing in een situatie van deelneming in een vennootschap die in een derde staat gevestigd is. Het hoofdstuk van het Verdrag betreffende de vrijheid van vestiging bevat namelijk geen enkele bepaling op grond waarvan de voorschriften ervan ook voor een dergelijke situatie gelden.

(cf. punten 30, 33-35 en dictum)