20.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — Margaret Kenny e.a./Minister for Justice, Equality and Law Reform e.a.

(Zaak C-427/11) (1)

(Artikel 141 EG - Richtlijn 75/117/EEG - Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers - Indirecte discriminatie - Objectieve rechtvaardiging - Voorwaarden)

2013/C 114/18

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Margaret Kenny, Patricia Quinn, Nuala Condon, Eileen Norton, Ursula Ennis, Loretta Barrett, Joan Healy, Kathleen Coyne, Sharon Fitzpatrick, Breda Fitzpatrick, Sandra Hennelly, Marian Troy, Antoinette Fitzpatrick, Helena Gatley

Verwerende partijen: Minister for Justice, Equality and Law Reform, Minister for Finance, Commissioner of An Garda Síochána

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Ireland — Uitlegging van artikel 157 VWEU en van richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45, blz. 19) [vervangen door richtlijn 2006/54/EG] — Begrip „objectieve rechtvaardiging” in het kader van een kennelijke indirecte discriminatie tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers in overheidsdienst — Criteria

Dictum

Artikel 141 EG en richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, moeten aldus worden uitgelegd dat:

werknemers gelijke arbeid of arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend, verrichten indien zij, gelet op een reeks van factoren zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat;

in geval van een indirecte loondiscriminatie de werkgever een objectieve rechtvaardiging moet geven aangaande het geconstateerde verschil in beloning tussen de werknemers die zich gediscrimineerd achten en de referentiepersonen;

de rechtvaardiging door de werkgever van het verschil in beloning dat op discriminatie op grond van geslacht lijkt te wijzen, betrekking moet hebben op de referentiepersonen op wie de nationale rechterlijke instantie zich heeft gebaseerd om bedoeld verschil vast te stellen, vanwege het feit dat de situatie van die personen wordt gekenmerkt door aannemelijke statistische gegevens die betrekking hebben op een voldoende groot aantal personen, waarin geen zuiver toevallige of conjuncturele verschijnselen tot uitdrukking komen, en die in het algemeen significant lijken;

het belang van goede arbeidsverhoudingen door de nationale rechter in aanmerking kan worden genomen als een van de factoren op basis waarvan hij kan nagaan of de verschillen in beloning tussen twee groepen werknemers het gevolg zijn van objectieve factoren die niets van doen hebben met discriminatie op grond van geslacht en in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB C 311 van 22.10.2011.