29.9.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 295/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 juli 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk) — Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd/Comptroller-General of Patents

(Zaak C-130/11) (1)

(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikel 3 - Voorwaarden voor verkrijging - Geneesmiddel waarvoor van kracht zijnde vergunning voor in handel brengen is afgegeven - Eerste vergunning - Opeenvolgende vergunningen voor in handel brengen van product als geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik en als geneesmiddel voor menselijk gebruik)

2012/C 295/15

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd

Verwerende partij: Comptroller-General of Patents

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Uitlegging van de artikelen 3 en 13, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 182, blz. 1) — Uitlegging van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67) — Voorwaarden voor de verkrijging van een aanvullend beschermingscertificaat — Datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen, die in aanmerking moet worden genomen voor de toekenning van een certificaat — Producten met dezelfde werkzame stof die elk een vergunning voor het in de handel brengen hebben gekregen, de eerste voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor een bepaalde indicatie en de tweede voor een geneesmiddel voor menselijk gebruik voor een andere indicatie

Dictum

1)

De artikelen 3 en 4 van verordening (EG) nr. 469/2009 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, moeten aldus worden uitgelegd dat, in een geval zoals in het hoofdgeding aan de orde is, het enkele bestaan van een vergunning voor het in de handel brengen die eerder voor het geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is verkregen, er niet aan in de weg staat dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een andere toepassing van hetzelfde product waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven, mits deze toepassing binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi op basis waarvan de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat is ingediend.

2)

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling verwijst naar de vergunning voor het in de handel brengen van een product dat binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi waarop de aanvraag voor een aanvullend beschermingscertificaat is gebaseerd.

3)

De antwoorden op de vorige prejudiciële vragen luiden niet anders indien, in een situatie zoals die van het hoofdgeding, waarin twee geneesmiddelen waarvoor opeenvolgende vergunningen voor het in de handel brengen zijn verkregen, dezelfde werkzame stof bevatten, voor de tweede vergunning voor het in de handel brengen een volledige aanvraag vereist was overeenkomstig artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, of indien het product waarop de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het desbetreffende geneesmiddel betrekking had, binnen de beschermingssfeer viel van een ander octrooi, dat toebehoorde aan een andere houder dan de aanvrager van het aanvullende beschermingscertificaat.


(1)  PB C 179 van 18.6.2011.