12.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division — Verenigd Koninkrijk) — Test Claimants in the FII Group Litigation/Commissioners of Inland Revenue, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-35/11) (1)

(Artikelen 49 VWEU en 63 VWEU - Dividenduitkering - Vennootschapsbelasting - Zaak C-446/04 - Test Claimants in the FII Group Litigation - Interpretatie van arrest - Voorkoming van economische dubbele belasting - Gelijkwaardigheid van vrijstellingsmethode en verrekeningsmethode - Begrippen „belastingtarief” en „verschillende belastingniveaus” - Dividenden uit derde landen)

2013/C 9/13

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Test Claimants in the FII Group Litigation

Verwerende partijen: Commissioners of Inland Revenue, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) — Uitlegging van de artikelen 49 VWEU en 63 VWEU — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Uitlegging van het arrest Test Claimants in the FII Group Litigation van het Hof van 12 december 2006 in zaak C-446/04 — Begrippen „belastingtarief” en „verschillende belastingniveaus” — In aanmerking te nemen belastingtarief voor de vaststelling van de belastingniveaus voor dividenden van nationale en buitenlandse oorsprong

Dictum

1)

De artikelen 49 VWEU en 63 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke voor binnenlandse dividenden de vrijstellingsmethode en voor buitenlandse dividenden de verrekeningsmethode geldt indien is aangetoond dat, ten eerste, het belastingkrediet dat de ontvangende vennootschap is verleend bij de toepassing van de verrekeningsmethode, gelijk is aan het bedrag van de belasting dat daadwerkelijk is betaald over de winst waaruit de dividenden zijn uitgekeerd, en ten tweede, het effectieve belastingniveau voor de vennootschapswinst in de betrokken lidstaat doorgaans lager is dan het voorziene nominale belastingtarief.

2)

De antwoorden die het Hof op de tweede en de vierde vraag heeft gegeven in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C-446/04), gelden eveneens wanneer:

de buitenlandse vennootschapsbelasting die is geheven over de winst waaruit de dividenden zijn uitgekeerd, niet of niet geheel is betaald door de niet-ingezeten vennootschap die deze dividenden aan de ingezeten vennootschap uitkeert, maar door een in een lidstaat gevestigde vennootschap die een rechtstreekse of indirecte dochteronderneming van eerstbedoelde vennootschap is;

de vervroegde vennootschapsbelasting niet is betaald door de ingezeten vennootschap die de dividenden van een niet-ingezeten vennootschap ontvangt, maar door haar ingezeten moedermaatschappij in het kader van de regeling van belastingheffing naar het groepsinkomen.

3)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde moedermaatschappij die in het kader van de regeling van belastingheffing naar het groepsinkomen als die in het hoofdgeding, in strijd met de regels van het Unierecht de vervroegde vennootschapsbelasting moest betalen over het gedeelte van de winst uit buitenlandse dividenden, een vordering kan instellen tot terugbetaling van deze ten onrechte geheven belasting voor zover deze belasting meer bedraagt dan het extra bedrag aan vennootschapsbelasting dat de betrokken lidstaat kon heffen ter compensatie van het lagere nominale belastingtarief dat geldt voor de winst waaruit de buitenlandse dividenden zijn uitgekeerd, ten opzichte van het nominale belastingtarief dat geldt voor de winst van de ingezeten moedermaatschappij.

4)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap die een participatie in een in een derde land gevestigde vennootschap bezit waarmee zij een zodanige invloed op de besluiten van deze vennootschap kan uitoefenen dat zij de activiteiten ervan kan bepalen, zich op artikel 63 VWEU kan beroepen om te betwisten dat een wettelijke regeling van deze lidstaat betreffende de fiscale behandeling van uit dat derde land afkomstige dividenden die niet uitsluitend van toepassing is op situaties waarin de moedermaatschappij een beslissende invloed op de uitkerende vennootschap uitoefent, verenigbaar is met deze bepaling.

5)

Het antwoord dat het Hof heeft gegeven op de derde vraag in de zaak die heeft geleid tot het arrest Test Claimants in the FII Group Litigation, reeds aangehaald, geldt niet wanneer de in andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen waaraan de vervroegde vennootschapsbelasting niet is kunnen worden overgedragen, in de lidstaat van de moedermaatschappij niet worden belast.


(1)  PB C 103 van 02.04.2011.