29.1.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 30/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sozialgericht Würzburg (Duitsland) op 9 november 2010 — Doris Reichel-Albert/Deutsche Rentenversicherung Nordbayern
(Zaak C-522/10)
()
2011/C 30/31
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Sozialgericht Würzburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Doris Reichel-Albert
Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Nordbayern
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke tijdvakken van opvoeding van kinderen, die in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn vervuld, slechts dan moeten worden erkend zoals die welke in eerstgenoemde lidstaat zijn vervuld, wanneer de opvoedende ouder met zijn kind in het buitenland zijn gebruikelijke verblijfplaats had en tijdens de opvoeding of onmiddellijk vóór de geboorte van het kind tijdvakken van verplichte bijdragebetaling ter zake van een daar in loondienst of als zelfstandige uitgeoefende beroepswerkzaamheid heeft vervuld, of wanneer bij een gemeenschappelijk verblijf van echtgenoten of partners in het buitenland de echtgenoot of partner van de opvoedende ouder dergelijke tijdvakken van verplichte bijdragebetaling heeft vervuld of enkel deswege niet heeft vervuld omdat hij tot de in § 5, leden 1 en 4, SGB VI genoemde personen behoort of krachtens § 6 SGB VI van de verzekeringsplicht was vrijgesteld (§§ 56, lid 3, tweede en derde zin, 57 en 249 SGB VI)? |
2) |
Moet artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, verder gaand dan de bewoordingen ervan, aldus worden uitgelegd dat in uitzonderlijke gevallen de tijdvakken van opvoeding van kinderen ook zonder in loondienst of als zelfstandige uitgeoefende beroepswerkzaamheid in aanmerking moeten worden genomen, wanneer zij anders, volgens de geldende bepalingen, noch in de bevoegde lidstaat noch in een andere lidstaat waar de persoon tijdens de opvoeding van de kinderen zijn gebruikelijke verblijfplaats had, in aanmerking worden genomen? |
(1) PB L 284, blz. 1.