4.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 328/15


Hogere voorziening ingesteld op 15 september 2010 door Télévision française 1 SA (TF1) tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 1 juli 2010 in gevoegde zaken T-568/08 en T-573/08, M6 en TF1/Commissie

(Zaak C-451/10 P)

()

2010/C 328/27

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Télévision française 1 SA (TF1) (vertegenwoordiger: J.-P. Hordies, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Métropole télévision (M6), Canal +, Europese Commissie, Franse Republiek, France Télévisions

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het door het Gerecht op 1 juli 2010 in gevoegde zaken T-568/08 en T-573/08, M6 en TF1/Commissie gewezen arrest vernietigen;

de Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert twee middelen aan tot staving van haar hogere voorziening.

Télévision française 1 SA (TF1) verwijt het Gerecht dat het bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de door France Télévisions ontvangen staatssteun met de gemeenschappelijke markt, is voorbijgegaan aan ernstige moeilijkheden op grond waarvan de bij artikel 108, lid 2, VWEU vastgestelde formele onderzoeksprocedure had moeten worden ingeleid. Daarmee is het Gerecht het standpunt van de Commissie bijgetreden. Verzoekster voert met haar eerste middel schending van de regels inzake bewijslast en bewijsvoering aan, aangezien het Gerecht verzoekster heeft verzocht het bewijs te leveren dat er met betrekking tot de daadwerkelijke bestemming van de aangemelde kapitaalinjectie ernstige moeilijkheden bestonden, zonder genoegen te nemen met het bewijs dat de steun niet voor een bepaald doel bestemd was.

Met haar tweede middel voert verzoekster aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 106, lid 2, VWEU, door enerzijds te oordelen dat de daling van de reclame-inkomsten van France Télévisions, die nochtans was veroorzaakt door beheersfouten, mocht worden gecompenseerd door de toekenning van staatssteun, en door anderzijds te verduidelijken dat voor de toepassing van voornoemd artikel van de doeltreffendheid van de werking van de openbare dienst niet hoefde te worden beoordeeld.