31.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/26


Hogere voorziening ingesteld op 18 mei 2010 door Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd, en Risen Footwear (HK) Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 4 maart 2010 in zaak T-401/06, Brosmann Footwear (HK) Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-249/10 P)

()

2010/C 209/37

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd, en Risen Footwear (HK) Co. Ltd (vertegenwoordigers: L. Ruessmann en A. Willems, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Confédération européenne de l’industrie de la chaussure (CEC)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 4 maart 2010 vernietigen voor zover het Gerecht de bestreden verordening niet nietig heeft verklaard en het rekwiranten heeft verwezen in de kosten van de procedure voor het Gerecht;

de zaak definitief afdoen en de bestreden verordening in haar geheel nietig verklaren;

de Raad verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het Gerecht:

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te hebben geoordeeld dat de artikelen 2, lid 7, en 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening (EG) (1) er de instellingen niet toe verplichten, uitspraak te doen over de aanvragen voor een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) en voor een individuele behandeling („IB”) ingeval zij de steekproeftechniek toepassen;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te hebben vastgesteld dat de instellingen artikel 2, lid 7, sub c, van de antidumpingbasisverordening hebben geschonden door niet binnen drie maanden na de inleiding van de procedure uitspraak te hebben gedaan over de BMO/IT-aanvragen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te hebben vastgesteld dat de instellingen artikel 2, lid 7, sub c, van de antidumpingbasisverordening hebben geschonden door de niet in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs er niet van in kennis te hebben gesteld dat hun BMO/IT-aanvragen werden onderzocht binnen drie maanden na de inleiding van de procedure;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te hebben vastgesteld dat de instellingen niet het ontbreken van medewerking tijdens het onderzoek hebben vastgesteld en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bijgevolg niet voldeed aan het door artikel 4, lid 1, juncto artikel 5, lid 4, van de antidumpingbasisverordening opgelegde productiecriterium, waardoor de schade en het oorzakelijk verband in de zin van artikel 3 van de antidumpingbasisverordening onjuist zijn beoordeeld;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te hebben geoordeeld dat artikel 6, lid 1, van de antidumpingbasisverordening de instellingen niet belet, de voor de steekproeftrekking vereiste gegevens te verzamelen vóórdat het onderzoek is ingeleid;

subsidiair, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te hebben geoordeeld dat de instellingen artikel 6, lid 9, van de antidumpingbasisverordening niet hebben geschonden doordat zij de voor de beëindiging van het antidumpingonderzoek gestelde termijn van 15 maanden hebben overschreden;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van de gevolgen rechtens van diverse inlichtingen betreffende de vaststelling van de schade in de zin van artikel 3 van de antidumpingbasisverordening;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te hebben vastgesteld dat de instellingen hun verplichting niet zijn nagekomen om alle relevante aspecten van het antidumpingonderzoek nauwgezet en onpartijdig te onderzoeken;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn beoordeling van de gevolgen rechtens van een aantal gegevens inzake de op de onderzoeksautoriteit rustende motiveringsplicht;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te hebben vastgesteld dat het verzuim van de instellingen om de gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te beoordelen van andere factoren dan de betrokken invoer, schending oplevert van artikel 3 van de antidumpingbasisverordening.


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1).