Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Uitreis- en inreisrecht – Werkingssfeer

(Art. 20 VWEU en 21 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1)

2. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van inreis- en verblijfsrecht om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid – Algemene beginselen – Rechtstreekse werking

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 27)

3. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van inreis- en verblijfsrecht om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid – Inhoud

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 27)

4. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van inreis- en verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid

(Art. 21 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 27)

5. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beperking van inreis- en verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 27, leden 1 en 2)

Samenvatting

1. Een persoon die de nationaliteit van een lidstaat heeft, geniet krachtens artikel 20 VWEU de status van burger van de Unie en kan zich dus ook jegens zijn lidstaat van herkomst beroepen op de aan die status verbonden rechten, met name op het door artikel 21 VWEU verleende recht om vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten. Het recht van vrij verkeer omvat voor de burgers van de Europese Unie zowel het recht om in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst binnen te komen als omgekeerd het recht om deze laatste lidstaat te verlaten. De door dit verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden zouden immers hun inhoud verliezen indien de lidstaat van herkomst zijn eigen staatsburgers zonder geldige rechtvaardigingsgrond zou kunnen verbieden zijn grondgebied te verlaten om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven.

Aangezien in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden uitdrukkelijk wordt bepaald dat iedere burger van de Unie die is voorzien van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, het recht heeft het grondgebied van een lidstaat te verlaten om zich naar een andere lidstaat te begeven, valt de situatie van een persoon die zich van het grondgebied van de Staat waarvan hij een staatsburger is, naar het grondgebied van een andere lidstaat wil begeven, dus onder het recht van de burgers van de Unie om vrij te reizen en te verblijven in de lidstaten.

(cf. punten 24‑27)

2. Dat een nationale wet houdende omzetting in nationaal recht van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden niet van toepassing is op de staatsburgers van de betrokken lidstaat, belet de nationale rechter niet, ervoor te zorgen dat de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie, en inzonderheid artikel 27 van die richtlijn, hun volle werking ontplooien. Indien nodig, dient de aangezochte rechter dan ook een met het recht van de Unie strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing te laten, met name door een op basis van een dergelijke bepaling gegeven individuele bestuurlijke beschikking nietig te verklaren. De bepalingen van dat artikel, die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, kunnen door een particulier overigens worden ingeroepen tegen de lidstaat waarvan hij een staatsburger is.

(cf. punten 31‑32)

3. Ook al blijven de lidstaten vrij om de eisen van openbare orde en openbare veiligheid af te stemmen op hun nationale behoeften, die per lidstaat en per tijdsgewricht kunnen verschillen, moeten die eisen in de context van de Unie, met name omdat zij een afwijking van het fundamentele beginsel van vrij verkeer van personen rechtvaardigen, restrictief worden opgevat, zodat de inhoud ervan niet eenzijdig door de onderscheiden lidstaten kan worden bepaald zonder controle door de instellingen van de Unie.

(cf. punt 34)

4. Het recht van de Unie staat niet in de weg aan een wettelijke bepaling van een lidstaat die het bestuur toestaat om een staatsburger van die Staat te verbieden het land te verlaten wegens een niet-betaalde belastingschuld van de vennootschap waarvan die staatsburger een van de beheerders is, op de dubbele voorwaarde echter dat met de betrokken maatregel in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden die onder meer uit de aard of de omvang van deze schuld kunnen voortvloeien, wordt gereageerd op een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, en dat daarmee niet uitsluitend economische doeleinden worden nagestreefd. Het staat aan de nationale rechter, na te gaan of die dubbele voorwaarde is vervuld.

Enerzijds valt immers in beginsel niet uit te sluiten dat het niet-invorderen van belastingschulden binnen de werkingssfeer van de eisen van de openbare orde valt. Anderzijds kunnen, aangezien de inning van schuldvorderingen van de overheid, inzonderheid ter zake van belastingen, de financiering beoogt te verzekeren van acties van de betrokken lidstaat die zijn gebaseerd op keuzen die met name de uitdrukking zijn van diens algemeen economisch en sociaal beleid, de maatregelen die de overheid treft om deze inning te verzekeren, in beginsel evenmin worden geacht uitsluitend te zijn getroffen voor economische doeleinden in de zin van artikel 27, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.

(cf. punten 37‑38, 40, dictum 1)

5. Zelfs al zou een verbod om het grondgebied te verlaten voldoen aan de voorwaarden van artikel 27, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, verzetten de in lid 2 van datzelfde artikel gestelde voorwaarden zich tegen een dergelijke maatregel indien deze uitsluitend op de belastingschuld van de vennootschap waarvan deze verzoeker een van de medebeheerders is, en alleen op laatstgenoemde hoedanigheid is gebaseerd, zonder enige specifieke beoordeling van het gedrag van de betrokkene en zonder enige verwijzing naar een bedreiging die dit gedrag voor de openbare orde zou opleveren, en indien het verbod om het grondgebied te verlaten niet geschikt is om het daarmee nagestreefde doel te bereiken en verder gaat dan daartoe noodzakelijk is. Het staat aan de verwijzende rechter, na te gaan of dit in de aan hem voorgelegde zaak het geval is.

(cf. punt 49, dictum 2)