Zaak C‑402/10

Groupe Limagrain Holding

tegen

Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer

[verzoek van de Conseil d’État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Landbouw – Verordeningen (EEG) nrs. 3665/87 en 565/80 – Restituties bij uitvoer – Vooruitbetaalde restitutie – Goederen die onder stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst – Ontbreken van voorraadadministratie – Bewijs van uitvoer van goederen –Uitvoerrestitutie geheel of gedeeltelijk verworven – Verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd ontvangen bedrag – Toepassing van verhoging op terug te betalen bedrag”

Samenvatting van het arrest

1.        Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Vooruitbetaling – Goederen die onder stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst – Verplichting om voorraadadministratie te voeren

(Verordeningen nrs. 565/80 en 2913/92 van de Raad; verordeningen nrs. 3665/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1708/93, en 2454/93 van de Commissie)

2.        Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Restituties bij uitvoer – Vooruitbetaling – Goederen die onder stelsel van douane-entrepots zijn geplaatst – Niet-nakoming van verplichting om voorraadadministratie te voeren

(Verordeningen nrs. 565/80 en 2913/92 van de Raad; verordeningen nrs. 3665/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1708/93, en 2454/93 van de Commissie)

1.        De Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties, en in het bijzonder verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals met name gewijzigd bij verordening nr. 1708/93, gelezen in samenhang met verordening nr. 565/80 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, moeten aldus worden uitgelegd dat het overeenkomstig de douaneregeling van de Unie voeren van een voorraadadministratie van onder douanecontrole geplaatste producten een voorwaarde vormt voor vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie voor deze producten. Resterende twijfel over de juistheid van bepaalde opgaven of in verband met een gebrek aan overeenstemming in die voorraadadministratie kan echter met behulp van andere, aanvullende documenten worden weggenomen, mits deze door de bevoegde nationale instanties toereikend worden geacht.

(cf. punt 39, dictum 1)

2.        De Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties, en in het bijzonder verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals met name gewijzigd bij verordening nr. 1708/93, gelezen in samenhang met verordening nr. 565/80 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, moeten aldus worden uitgelegd dat:

– wanneer en voor zover niet is voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de douaneregeling van de Unie een voorraadadministratie te voeren van onder douanecontrole geplaatste producten, het bewijs dat naar hoeveelheid en aard vergelijkbare goederen als de in de vooruitbetalingsaangifte bedoelde goederen zijn uitgevoerd, niet voldoende is opdat het bedrag van de uitvoerrestitutie voor deze goederen toekomt aan de exporteur;

– indien de exporteur wegens niet-nakoming van de verplichting om een voorraadadministratie te voeren voor in een douane-entrepot geplaatste producten, de als vooruitbetaling op een uitvoerrestitutie ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen, op het onverschuldigd ontvangen en terug te betalen bedrag de verhoging van 20 % die is vastgesteld in artikel 33, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 3665/87, dient te worden toegepast.

(cf. punten 47, 55, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

27 oktober 2011 (*)

„Landbouw – Verordeningen (EEG) nrs. 3665/87 en 565/80 – Uitvoerrestituties – Vooruitbetaalde restitutie – Onder stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen – Ontbreken van voorraadadministratie – Bewijs van uitvoer van goederen – Geheel of gedeeltelijk verwerven van uitvoerrestitutie – Verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd ontvangen bedrag – Toepassing van verhoging op terug te betalen bedrag”

In zaak C‑402/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 26 mei 2010, ingekomen bij het Hof op 6 augustus 2010, in de procedure

Groupe Limagrain Holding

tegen

Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, waarnemend president van de Vijfde kamer, J.‑J. Kasel en M. Berger (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 mei 2011,

gelet op de opmerkingen van:

–        Groupe Limagrain Holding, vertegenwoordigd door A. Monod en V. Maignan-Artiga, avocats,

–        Établissement national des produits de l’agriculture en de la mer, vertegenwoordigd door F. Blancpain, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en B. Cabouat als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Burggraaf en D. Triantafyllou als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1), zoals met name gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1708/93 van de Commissie van 30 juni 1993 (PB L 159, blz. 77; hierna: „verordening nr. 3665/87”), gelezen in samenhang met verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten (PB L 62, blz. 5).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Groupe Limagrain Holding (hierna: „Limagrain”), rechtsopvolgster van Maïs Céréales Technologie (hierna: „MCT”), en Office national interprofessionnel des céréales (hierna: „ONIC”), thans Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer, betreffende de terugbetaling van een aan MCT vooruitbetaalde uitvoerrestitutie.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 565/80

3        Verordening nr. 565/80 voert voor bepaalde landbouwproducten, waaronder die welke vallen onder verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB L 281, blz. 1), ingetrokken bij en vervangen door verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 (PB L 181, blz. 21), een vooruitbetaling van restituties voor uitvoer naar derde landen in.

4        Artikel 4, lid 1, van die verordening luidt:

„Op verzoek van de belanghebbende wordt een bedrag dat gelijk is aan de uitvoerrestitutie uitbetaald, zodra de basisproducten onder douanecontrole zijn geplaatst, zodat wordt gewaarborgd dat de verwerkte producten of de goederen binnen een bepaalde termijn worden uitgevoerd.”

5        Artikel 6 van die verordening bepaalt:

„Om voor de regelingen van deze verordening in aanmerking te komen moet een waarborg worden gesteld teneinde de terugbetaling te garanderen van een bedrag dat gelijk is aan het uitbetaalde bedrag, verhoogd met een extra bedrag.

Onverminderd gevallen van overmacht wordt deze waarborg geheel of gedeeltelijk verbeurd:

–        in het geval dat er geen terugbetaling is geschied wanneer de uitvoer niet heeft plaatsgehad binnen de termijn bedoeld in artikel 4, lid 1 [...]

      of

–        indien blijkt dat er geen enkel recht op restitutie bestaat of dat er recht op een restitutie van een lager bedrag bestond.”

 Verordening nr. 3665/87

6        Titel 2, hoofdstuk 3, van verordening nr. 3665/87, dat de artikelen 24 tot en met 33 omvat, regelt de toepassing van verordening nr. 565/80 en bevat de te vervullen formaliteiten of in acht te nemen voorwaarden om voor vooruitbetaling van een restitutie in aanmerking te komen in geval van verwerking of opslag vóór uitvoer.

7        Artikel 25, lid 1, eerste alinea, van die verordening luidt:

„Indien de exporteur zijn voornemen te kennen geeft de producten of goederen na verwerking of opslag uit te voeren met toekenning van een restitutie op grond van de in de artikelen 4 of 5 van verordening (EEG) nr. 565/80 vastgestelde regelingen, worden die regelingen toegepast op voorwaarde dat bij de douaneautoriteiten een verklaring, hierna ‚betalingsaangifte’ te noemen, wordt ingediend.”

8        Artikel 26, lid 1, van die verordening luidt:

„Bij het aanvaarden van de betalingsaangifte worden de producten of goederen onder douanecontrole geplaatst tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten of een voorgeschreven bestemming bereiken.”

9        Artikel 27, lid 5, eerste alinea, van verordening nr. 3665/87 luidt:

„De termijn waarbinnen de basisproducten met het oog op verwerking ervan onder douanecontrole kunnen blijven, is vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard, zes maanden.”

10      Artikel 29, leden 1 en 2, van die verordening bepalen:

„1.      Het vooruit te betalen bedrag wordt betaald door de lidstaat waarin de betalingsaangifte is aanvaard.

2.      Het bedrag wordt slechts betaald op schriftelijk verzoek van de exporteur. [...]”

11      Artikel 31, lid 1, van die verordening bepaalt:

„Vóór de aanvaarding van de betalingsaangifte moet een zekerheid worden gesteld die gelijk is aan het overeenkomstig artikel 29, lid 3, berekende bedrag vermeerderd met eventuele positieve monetaire compenserende bedragen en met 20 % van de aldus verkregen som. [...]”

12      Artikel 33, lid 1, van die verordening luidt:

„Wanneer voor producten of goederen waarvoor de regeling van dit hoofdstuk is toegepast, het recht op een restitutie is bewezen, moet het betrokken bedrag met het vooruitbetaalde bedrag worden verrekend. Wanneer voor de geëxporteerde hoeveelheid recht bestaat op een hoger bedrag dan het vooruitbetaalde bedrag, moet het verschil aan de betrokkene worden betaald.

Wanneer voor de uitgevoerde hoeveelheid recht bestaat op een lager bedrag dan het vooruitbetaalde bedrag, met name bij toepassing van lid 2, leidt de bevoegde instantie onverwijld de procedure van artikel 29 van verordening (EEG) nr. 2220/85 in om de exporteur te dwingen het verschil tussen beide bedragen, verhoogd met 20 %, terug te betalen.”

 Verordening (EEG) nr. 3719/88

13      Artikel 43, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer‑, uitvoer‑ en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 331, blz. 1) bepaalt:

„Wanneer basisproducten onder het in artikel 4 van verordening (EEG) nr. 565/80 [...] bedoelde stelsel zijn geplaatst en een uitvoer‑ of een voorfixatiecertificaat is gebruikt, en indien de belanghebbende geheel of ten dele

–        deze basisproducten, hetzij in ongewijzigde staat hetzij in de vorm van verwerkte producten, onderscheidenlijk deze producten of goederen, aan de douanecontrole onttrekt, of

–        de in artikel 27, lid 5, en in artikel 28, lid 5, van verordening (EEG) nr. 3665/87 of in andere wettelijke voorschriften vastgestelde totale termijn niet in acht neemt,

is voor de betrokken hoeveelheid de verplichting tot uitvoer niet nagekomen.”

 Verordening (EEG) nr. 2913/92

14      Artikel 105, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „communautair douanewetboek”) luidt:

„De door de douaneautoriteiten aangewezen persoon dient in de door deze autoriteiten goedgekeurde vorm een voorraadadministratie te voeren van alle onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen. Een voorraadadministratie is niet vereist wanneer een publiek entrepot door de douaneautoriteiten wordt beheerd.”

 Verordening (EEG) nr. 2454/93

15      Artikel 504, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1; hierna: „toepassingsverordening van het communautair douanewetboek”) bepaalde in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende versie:

„Onverminderd de leden 2 en 3 worden entrepots waarin goederen onder het stelsel van douane-entrepots worden opgeslagen, aangeduid met een van de volgende benamingen:

[...]

–        ,entrepot van het type C’: particulier entrepot, overeenkomstig artikel 99, tweede alinea, tweede streepje, van het Wetboek, waarbij de entreposeur dezelfde persoon is als de entrepositaris, die niet noodzakelijkerwijze eigenaar van de goederen is;

[...]”

16      Artikel 517, lid 1, van die verordening bepaalde:

„In de entrepots van de types A, C, D en E wijzen de douaneautoriteiten de entreposeur aan als degene die de in artikel 105 van het [communautair douanewetboek] bedoelde voorraadadministratie dient te voeren.

Deze voorraadadministratie dient ter beschikking van het controlekantoor te staan zodat de nodige controles kunnen worden verricht.”

17      Artikel 520 van die verordening bepaalde:

„1.      In de in artikel 105 van het [communautair douanewetboek] bedoelde voorraadadministratie dienen alle gegevens voor te komen die noodzakelijk zijn voor de juiste toepassing van het stelsel en de controle hierop.

In deze voorraadadministratie dienen onder andere te worden opgenomen:

a)      de vermeldingen die voorkomen in de vakken 1, 31, 37 en 38 van de aangifte tot plaatsing onder het stelsel;

b)      de verwijzing naar de aangiften waarmee aan de goederen een douanebestemming wordt gegeven die het stelsel van douane-entrepots aanzuivert;

c)      de datum en de verwijzing naar de andere douanedocumenten en alle andere bescheiden met betrekking tot de plaatsing en de aanzuivering;

d)      de gegevens die nodig zijn om de goederenbeweging te kunnen volgen en met name de plaats waar de goederen zich bevinden, in voorkomend geval met inbegrip van de gegevens inzake de overbrenging van de goederen naar een ander douane-entrepot zonder beëindiging van het stelsel;

e)      de gegevens met betrekking tot de in artikel 524 bedoelde gezamenlijke opslag van goederen;

f)      alle andere gegevens die nodig zijn om de goederen te kunnen identificeren;

g)      de gegevens inzake de gebruikelijke behandelingen die de goederen ondergaan;

h)      de gegevens inzake de tijdelijke uitslag van goederen uit de ruimten van het douane-entrepot.

[...]

3.      Uit de voorraadadministratie dient op elk moment te blijken welke goederen zich nog onder het stelsel van douane-entrepots bevinden. De entreposeur doet het controlekantoor, binnen de door de douaneautoriteiten vastgestelde termijnen, een overzicht van deze voorraden toekomen.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18      MCT was gespecialiseerd in het bewaren van granen, met name korrelmaïs, en in het verwerken van die maïs in maïsgriesmeel voor uitvoer.

19      Op 30 september 1994 ondertekende MCT op grond van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 565/80 een verklaring waarin melding werd gemaakt van de plaatsing in een douane-entrepot van een partij maïs, in afwachting van uitvoer in de vorm van griesmeel.

20      Het entrepot waarin de partij werd geplaatst, was een particulier entrepot van het type C als bedoeld in artikel 504 van de toepassingsverordening van het communautair douanewetboek.

21      Op basis van die verklaring betaalde ONIC een restitutievoorschot van 2 523 414,07 FRF uit.

22      In 1996 verrichtten de douaneautoriteiten een controle op basis van stukken waaruit bleek dat tijdens de periode van opslag geen voorraadadministratie van de onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen werd gevoerd zoals bepaald in artikel 105 van het communautair douanewetboek.

23      Bij brief van 17 november 1998 verzocht ONIC aan MCT om terugbetaling van 3 028 096,88 FRF, te weten het bedrag van de aan MCT vooruitbetaalde restitutie vermeerderd met een boete van 20 % overeenkomstig artikel 33 van verordening nr. 3665/87.

24      MCT vorderde nietigverklaring van het door ONIC opgelegde bevel tot terugbetaling.

25      Bij vonnis van 7 oktober 2004 wees het Tribunal administratif de Clermont‑Ferrand de vordering van MCT af. Bij arrest van 21 juni 2007 bevestigde de Cour d’appel de Lyon dit vonnis.

26      Limagrain, de rechtsopvolgster van MCT, stelde een voorziening in bij de Conseil d’État.

27      De Conseil d’État twijfelde over de uitlegging van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 565/80 en artikel 105 van het communautair douanewetboek, en heeft daarop de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Heeft de enkele omstandigheid dat, in strijd met de krachtens de communautaire douaneregeling op de entreposeur rustende verplichtingen, geen voorraadadministratie van de onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste producten of goederen is gevoerd, tot gevolg dat de exporteur die zijn producten of zijn goederen onder dit stelsel heeft geplaatst, geen recht heeft op de vooruitbetaling voorzien in de gecombineerde bepalingen van [de verordeningen nrs. 3665/87 en 565/80]?

2)      Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, welke conclusies moeten dan daaraan worden verbonden met betrekking tot de door de begunstigde ontvangen bedragen?

Inzonderheid:

a)      indien is bewezen dat de goederen daadwerkelijk zijn uitgevoerd, kunnen de voor deze uitvoer betaalde restituties dan worden geacht door de exporteur geheel of gedeeltelijk te zijn verworven? Dient in dit laatste geval de restitutievoet te worden toegepast zoals die vooraf is vastgesteld overeenkomstig de regeling inzake de vooruitbetaling van uitvoerrestituties, of de op de datum van de daadwerkelijke uitvoer toepasselijke restitutievoet, al dan niet binnen de grenzen van de vooraf bepaalde voet?

b)      indien de ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk moeten worden terugbetaald, dient dan overeenkomstig artikel 33 van [verordening nr. 3665/87] het terug te betalen onverschuldigd uitgekeerde bedrag te worden verhoogd met de boete waarin deze bepalingen voorzien, ook al is de entreposeur aansprakelijk voor het voeren van de voorraadadministratie, wanneer – zoals in casu – het entrepot een particulier entrepot van het type C is dat door de exporteur van de landbouwproducten zelf wordt gehouden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

28      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties aldus moeten worden uitgelegd dat de omstandigheid dat in strijd met de douaneregeling van de Unie geen voorraadadministratie van onder douanecontrole geplaatste producten is gevoerd, tot gevolg heeft dat de exporteur geen recht heeft op de vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie voor deze producten.

29      Voor de beantwoording van deze vraag is het nuttig de voor het hoofdgeding relevante kenmerken van het stelsel van vooruitbetaling van uitvoerrestituties kort toe te lichten.

30      Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 565/80 wordt een bedrag dat gelijk is aan de restitutie aan de exporteur uitbetaald, zodra de basisproducten onder douanecontrole zijn geplaatst zodat wordt gewaarborgd dat de verwerkte producten binnen een bepaalde termijn worden uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 25 van verordening nr. 3665/87 wordt die regeling voor de voorfinanciering van uitvoerrestituties toegepast op voorwaarde dat bij de douaneautoriteiten een betalingsaangifte wordt ingediend en de betalingsaangifte door deze autoriteiten wordt aanvaard. Op grond van de artikelen 26 en 27 van die verordening moeten de basisproducten vanaf de datum van aanvaarding van de betalingsaangifte onder douanecontrole worden geplaatst totdat zij worden uitgevoerd, hetgeen in beginsel binnen zes maanden dient te geschieden.

31      Uit deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat de goede werking van het stelsel van voorfinanciering van uitvoerrestituties berust op een controlemechanisme in de vorm van douanecontrole. De bevoegde nationale instanties moeten door de toepassing van deze regeling, volgens een in alle lidstaten uniforme procedure, te allen tijde kunnen verifiëren en zich ervan vergewissen of is voldaan aan de materiële voorwaarden voor toekenning van de gevraagde restitutie zoals omschreven in de toepasselijke Unierechtelijke bepalingen (zie in die zin arrest van 18 oktober 1988, Bayernwald Früchteverwertung, 121/87, Jurispr. blz. 6273, punt 18).

32      Nakoming van de verplichtingen ten aanzien van de douanecontrole is dus een voorwaarde voor vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie op grond van verordening nr. 565/80.

33      Overeenkomstig artikel 105 van het communautair douanewetboek is een van de voornaamste verplichtingen krachtens deze regeling, de verplichting om een voorraadadministratie te voeren van de onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen, tenzij het een door de douaneautoriteiten beheerd publiek entrepot betreft. Deze uitzondering is in het hoofdgeding niet van toepassing, aangezien de basisproducten in een particulier entrepot van het type C zijn geplaatst.

34      Volgens artikel 520, lid 1, eerste alinea, van de toepassingsverordening van het communautair douanewetboek dienen in de voorraadadministratie alle gegevens voor te komen die noodzakelijk zijn voor de juiste toepassing van de douanecontroleregeling.

35      In de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende versie van artikel 520, lid 1, tweede alinea, werd een opsomming gegeven van de gegevens die in een voorraadadministratie onder andere moesten worden opgenomen. Dat met betrekking tot die gegevens de woorden „onder andere” werden gebruikt, wijst erop dat de wetgever deze opsomming als een minimum beschouwde.

36      Bovendien wordt in artikel 520, lid 3, bepaald dat „[u]it de voorraadadministratie [...] op elk moment [dient] te blijken welke goederen zich nog onder het stelsel van douane-entrepots bevinden”.

37      Wanneer het in de artikelen 520 en volgende van de toepassingsverordening van het communautair douanewetboek vastgestelde noodzakelijke minimum aan gegevens ontbreekt, kan de verplichting om een voorraadadministratie te voeren dus niet worden geacht te zijn nagekomen (zie in die zin arrest Bayernwald Früchteverwertung, reeds aangehaald, punt 19). Hieruit volgt dat een essentiële verplichting van de douanecontroleregeling niet is nagekomen. Derhalve is niet voldaan aan een van de voorwaarden voor vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie op grond van verordening nr. 565/80.

38      Evenwel moet rekening worden gehouden met het doel van de voorraadadministratie, namelijk het controleren van de aard en de juiste hoeveelheden van de goederen waarvoor een restitutie verschuldigd is. Bestaat er twijfel over de juistheid van bepaalde opgaven in de voorraadadministratie, dan is het dus niet uitgesloten dat ter aanvulling gebruik wordt gemaakt van andere documenten om de gerezen twijfel weg te nemen (zie in die zin arrest Bayernwald Früchteverwertung, reeds aangehaald, punt 19). Derhalve kan resterende twijfel over de juistheid van bepaalde opgaven of in verband met een gebrek aan overeenstemming of kleine omissies in die voorraadadministratie met behulp van andere, aanvullende documenten worden weggenomen (zie in die zin arrest Bayernwald Früchteverwertung, reeds aangehaald, punt 20).

39      Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat de Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties aldus moeten worden uitgelegd dat het overeenkomstig de douaneregeling van de Unie voeren van een voorraadadministratie van onder douanecontrole geplaatste producten een voorwaarde vormt voor vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie voor deze producten. Resterende twijfel over de juistheid van bepaalde opgaven of in verband met een gebrek aan overeenstemming in die voorraadadministratie kan echter met behulp van andere, aanvullende documenten worden weggenomen, mits deze documenten door de bevoegde nationale instanties toereikend worden geacht.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter met betrekking tot een situatie waarin niet is voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de douaneregeling van de Unie een voorraadadministratie te voeren van de onder douanecontrole geplaatste producten, te vernemen welke gevolgen aan deze niet-nakoming moeten worden verbonden voor de bedragen die de exporteur heeft ontvangen als vooruitbetaling op een uitvoerrestitutie.

41      Deze vraag omvat twee delen.

42      In de eerste plaats wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, in het geval dat het bewijs wordt geleverd dat de in de vooruitbetalingsaangifte bedoelde goederen daadwerkelijk zijn uitgevoerd, het bedrag van de uitvoerrestitutie voor deze goederen toch toekomt aan de exporteur, en tegen welke rente het bedrag van deze restitutie in dat geval moet worden berekend.

43      Om te beginnen moet worden beklemtoond dat als voorwaarde voor vooruitbetaling van een restitutie, zoals blijkt uit de punten 30 tot en met 32 van het onderhavige arrest, met name geldt dat wordt bewezen dat de producten waarvoor een betalingsaangifte is ingediend, onder douanecontrole zijn geplaatst en zijn gebleven totdat zij zijn uitgevoerd. Het bewijs van de nakoming van de verplichtingen ten aanzien van de douanecontrole moet door de exporteur worden geleverd overeenkomstig de douaneregeling van de Unie zoals uitgelegd in de punten 37 tot en met 39 van het onderhavige arrest.

44      Met de plaatsing onder douanecontrole van die producten wordt beoogd te waarborgen dat de in de betalingsaangifte bedoelde producten en de daadwerkelijk uitgevoerde producten dezelfde zijn. Bij onregelmatige uitvoering van de plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots kan het bewijs dat de in de vooruitbetalingsaangifte bedoelde goederen ook inderdaad zijn uitgevoerd, niet genoegzaam worden geleverd. Hooguit kan worden bewezen dat naar hoeveelheid en aard vergelijkbare goederen zijn uitgevoerd.

45      Op onregelmatige uitvoering van de plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots worden met name in artikel 43 van verordening nr. 3719/88 sancties gesteld (zie arrest van 21 maart 2000, LFZ Nordfleisch, C‑217/98, Jurispr. blz. I‑1619, punt 42). Blijkens artikel 43, lid 1, van die verordening is, wanneer producten onder het in artikel 4 van verordening nr. 565/80 bedoelde stelsel zijn geplaatst en de exporteur deze producten geheel of ten dele aan de douanecontrole onttrekt, de verplichting tot uitvoer voor de betrokken hoeveelheid niet nagekomen, zodat voor deze hoeveelheid de aanspraak op restitutie vervalt.

46      Met onttrekking aan douanecontrole valt gelijk te stellen het geval waarnaar de verwijzende rechter verwijst, dat wil zeggen niet-nakoming van de verplichting om overeenkomstig de douaneregeling van de Unie een voorraadadministratie te voeren van de onder deze controle geplaatste producten. In beide omstandigheden hebben de douaneautoriteiten immers niet meer de mogelijkheid om het door de betrokken producten gevolgde circuit te controleren en dus om zich ervan te vergewissen of is voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot het stelsel van vooruitbetaling van uitvoerrestituties.

47      Derhalve moet op het eerste deel van de tweede vraag worden geantwoord dat, wanneer en voor zover niet is voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de douaneregeling van de Unie een voorraadadministratie te voeren van overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 565/80 onder douanecontrole geplaatste producten, het bewijs dat naar hoeveelheid en aard vergelijkbare goederen als de in de vooruitbetalingsaangifte bedoelde goederen zijn uitgevoerd, niet voldoende is opdat het bedrag van de uitvoerrestitutie voor deze goederen toekomt aan de exporteur.

48      In de tweede plaats wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, in het geval dat de exporteur wegens niet-nakoming van de verplichting om een voorraadadministratie te voeren voor de in een douane-entrepot geplaatste producten, de als vooruitbetaling op een uitvoerrestitutie ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen, dan op het terug te betalen bedrag de in artikel 33, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 3665/87 vastgestelde verhoging van 20 % dient te worden toegepast.

49      Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 33, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 3665/87, wanneer voor de uitvoerrestitutie recht bestaat op een lager bedrag dan het vooruitbetaalde bedrag, de bevoegde nationale instantie onverwijld de procedure moet inleiden om de exporteur te dwingen het verschil tussen beide bedragen, verhoogd met 20 %, terug te betalen.

50      In deze bepaling wordt in andere taalversies weliswaar niet uitdrukkelijk de persoon genoemd die in voorkomend geval de verhoging van 20 % moet betalen. Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, staat echter alleen de exporteur in contact met de bevoegde instanties. Hij is het die in een eerste fase overeenkomstig artikel 25 van verordening nr. 3665/87 een betalingsaangifte moet indienen en die vóór de aanvaarding ervan door de bevoegde instanties op grond van artikel 31 van die verordening een zekerheid moet stellen die gelijk is aan het bedrag van de restitutie zoals berekend op die datum, vermeerderd met 20 %. Het is ook de exporteur die in een tweede fase overeenkomstig artikel 29 van die verordening een schriftelijk verzoek moet indienen zonder hetwelk de bevoegde instanties hem de uitvoerrestitutie niet mogen vooruitbetalen. Deze extra formaliteit biedt de exporteur met name de mogelijkheid om bij wijziging van de bestemming van de goederen volledig van betaling af te zien en in dat geval de door hem gestelde waarborg geheel terug te krijgen (zie arrest LFZ Nordfleisch, reeds aangehaald, punten 36 en 40).

51      Voorts volgt uit de veertigste overweging van de considerans van verordening nr. 3665/87 dat de verhoging van 20 % is bedoeld om te voorkomen dat de betrokken exporteur een ongerechtvaardigd voordeel zou genieten. Zoals het Hof heeft geoordeeld, zouden in de gevallen waarin van de voorfinancieringsregeling gebruik wordt gemaakt, marktdeelnemers ten onrechte kosteloos krediet genieten wanneer later zou blijken dat geen aanspraak op de restitutie bestaat (arrest van 5 februari 1987, Plange Kraftfutterwerke, 288/85, Jurispr. blz. 611, punt 14).

52      Derhalve moet de exporteur de gevolgen dragen van de niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling voor de voorfinanciering van uitvoerrestituties.

53      Ongeacht de aansprakelijkheid van de door de bevoegde instanties aangewezen persoon om een voorraadadministratie te voeren van de in een douane-entrepot geplaatste producten, moet de exporteur dus de gevolgen dragen in geval van niet-nakoming van deze verplichting. Dienaangaande moet erop worden gewezen dat de exporteur vrij is bij de keuze van zijn medecontractanten en de nodige voorzorgsmaatregelen dient te nemen, door in de betrokken overeenkomst clausules ter zake op te nemen of door een bijzondere verzekering aan te gaan (arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C‑210/00, Jurispr. blz. I‑6453, punt 80).

54      In het hoofdgeding, waarin de goederen in een particulier entrepot van het type C zijn opgeslagen, rustte de verplichting om een voorraadadministratie te voeren op grond van artikel 517, lid 1, van de toepassingsverordening van het communautair douanewetboek overigens hoe dan ook op de entreposeur, die overeenkomstig artikel 504, lid 1, van die verordening dezelfde persoon als de entrepositaris en dus als de exporteur was.

55      Op het tweede deel van de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat, indien de exporteur wegens niet-nakoming van de verplichting om een voorraadadministratie te voeren voor in een douane-entrepot geplaatste producten, de als vooruitbetaling op een uitvoerrestitutie ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen, dan op het onverschuldigd ontvangen en terug te betalen bedrag de in artikel 33, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 3665/87 vastgestelde verhoging van 20 % dient te worden toegepast.

 Kosten

56      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

1)      De Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties moeten aldus worden uitgelegd dat het overeenkomstig de douaneregeling van de Unie voeren van een voorraadadministratie van onder douanecontrole geplaatste producten een voorwaarde vormt voor vooruitbetaling van een uitvoerrestitutie voor deze producten. Resterende twijfel over de juistheid van bepaalde opgaven of in verband met een gebrek aan overeenstemming in die voorraadadministratie kan echter met behulp van andere, aanvullende documenten worden weggenomen, mits deze documenten door de bevoegde nationale instanties toereikend worden geacht.

2)      De Unierechtelijke bepalingen betreffende de voorfinanciering van uitvoerrestituties moeten aldus worden uitgelegd dat:

–        wanneer en voor zover niet is voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de douaneregeling van de Unie een voorraadadministratie te voeren van onder douanecontrole geplaatste producten, het bewijs dat naar hoeveelheid en aard vergelijkbare goederen als de in de vooruitbetalingsaangifte bedoelde goederen zijn uitgevoerd, niet voldoende is opdat het bedrag van de uitvoerrestitutie voor deze goederen toekomt aan de exporteur;

–        indien de exporteur wegens niet-nakoming van de verplichting om een voorraadadministratie te voeren voor in een douane-entrepot geplaatste producten, de als vooruitbetaling op een uitvoerrestitutie ontvangen bedragen geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen, dan op het onverschuldigd ontvangen en terug te betalen bedrag dient te worden toegepast de verhoging van 20 % die is vastgesteld in artikel 33, lid 1, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij met name verordening (EEG) nr. 1708/93 van de Commissie van 30 juni 1993.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.