14.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/2


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 januari 2012 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ufficio del Giudice di Pace di Venafro — Italië) — Strafzaak tegen Aldo Patriciello

(Zaak C-496/10) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Lid van het Europees Parlement - Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten - Artikel 8 - Strafvervolging wegens belediging - Buiten gebouw van Parlement afgelegde verklaringen - Begrip „in uitoefening van ambt uitgebrachte mening” - Immuniteit - Voorwaarden)

2012/C 109/03

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Ufficio del Giudice di Pace di Venafro

Partij in de strafzaak

Aldo Patriciello

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Ufficio del Giudice di Pace di Venafro — Uitlegging van de artikelen 9 en 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (PB 1967, 152, blz. 13) — Lid van het Europees Parlement beschuldigd van belediging wegens de onterechte beschuldiging van een politiebeambte — Begrip „in de uitoefening van het parlementaire ambt uitgebrachte mening”

Dictum

Artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat is gehecht aan gevoegd bij het VEU, het VWEU en het Euratom-Verdrag, moet aldus worden uitgelegd dat een door een Europees afgevaardigde buiten het Europees Parlement afgelegde verklaring die in zijn lidstaat van herkomst heeft geleid tot strafvervolging wegens belediging, slechts een in de uitoefening van zijn parlementair ambt uitgebrachte mening vormt die onder de in die bepaling neergelegde immuniteit valt, indien die verklaring een subjectieve beoordeling weergeeft die een rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertoont met de uitoefening van dat ambt. De nationale rechter dient te beoordelen of die voorwaarden in de hoofdzaak vervuld zijn.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.