26.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 151/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria centrale, sezione di Bologna — Italië) — Ufficio IVA di Piacenza/Belvedere Costruzioni Srl

(Zaak C-500/10) (1)

(Fiscale bepalingen - Btw - Artikel 4, lid 3, VEU - Zesde richtlijn - Artikelen 2 en 22 - Automatische beëindiging van procedures aanhangig bij belastingrechter in derde aanleg)

2012/C 151/11

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria centrale, sezione di Bologna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ufficio IVA di Piacenza

Verwerende partij: Belvedere Costruzioni Srl

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria centrale di Bologna — Belasting over de toegevoegde waarde — Artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Verplichting van de lidstaten om daadwerkelijke inning van de btw te verzekeren — Nationale regeling op grond waarvan de gerechtelijke procedure in belastingzaken onder bepaalde voorwaarden wordt beëindigd zonder uitspraak ten gronde van de rechter in derde aanleg, waardoor de uitspraak van de rechter in tweede aanleg in kracht van gewijsde gaat — Vermeend gevolg dat wordt afgezien van inning van geharmoniseerde belastingen

Dictum

Artikel 4, lid 3, VEU en de artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde een uitzonderlijke nationale bepaling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, wordt toegepast op grond waarvan procedures die aanhangig zijn voor een belastinggerecht in derde aanleg automatisch worden beëindigd wanneer die procedures zijn aangevangen met een beroep dat meer dan tien jaar — en in de praktijk meer dan veertien jaar — voor de inwerkingtreding van die bepaling in eerste aanleg is ingesteld en de belastingdienst in eerste en in tweede aanleg in het ongelijk is gesteld, waarbij deze automatische beëindiging tot gevolg heeft dat de rechterlijke beslissing in tweede aanleg kracht van gewijsde krijgt en de schuldvordering van de belastingdienst vervalt.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.