5.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Regensburg — Duitsland) — G/Cornelius de Visser

(Zaak C-292/10) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Openbare betekening van gerechtelijke stukken - Geen bekende woon- of verblijfplaats van verweerder op grondgebied van lidstaat - Bevoegdheid „ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad” - Schending van persoonlijkheidsrechten mogelijkerwijs door bekendmaking van foto’s op internet gepleegd - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen)

2012/C 133/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Regensburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G

Verwerende partij: Cornelius de Visser

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landgericht Regensburg — Uitlegging van artikel 6, eerste alinea, VEU juncto artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1), van de artikelen 4, lid 1, 5, punt 3, en 26, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), en van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178, blz. 1) — Nationale regeling die onder bepaalde omstandigheden voorziet in de openbare betekening van gerechtelijke stukken aan de verweerder en die het wijzen van een verstekvonnis op de grondslag van een op deze wijze betekend gedinginleidend stuk toestaat — Toepasselijkheid van de bevoegdheidsregels van verordening (EG) nr. 44/2001 wanneer de verweerder geen bekende woon- of verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft — Bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en van het toepasselijk recht in het geval van een vordering wegens schending van persoonlijkheidsrechten door de bekendmaking van foto’s op een website die wordt beheerd door een persoon zonder bekende woonplaats

Dictum

1)

In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding moet artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan toepassing van artikel 5, punt 3, van dezelfde verordening op een vordering wegens het beheer van een website tegen een verweerder die vermoedelijk burger van de Unie is, maar die op een onbekende plaats verblijft, indien het aangezochte gerecht niet over afdoende aanwijzingen beschikt die de conclusie wettigen dat die verweerder daadwerkelijk buiten het grondgebied van de Unie woont.

2)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een verstekvonnis wordt gewezen tegen een verweerder aan wie — omdat zijn verblijfplaats niet kan worden bepaald — het gedinginleidend stuk openbaar is betekend naar nationaal recht, mits het aangezochte gerecht zich tevoren ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen.

3)

Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verstekvonnis dat is uitgesproken tegen een verweerder van wie het adres onbekend is, wordt gewaarmerkt als Europese executoriale titel in de zin van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.

4)

Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake de elektronische handel”) vindt geen toepassing in een situatie waarin de plaats van vestiging van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij onbekend is, daar voor toepassing van die bepaling vereist is dat de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanbieder van de dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk gevestigd is, bekend is.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.