28.1.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 november 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België)) — Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen/Zaza Retail BV

(Zaak C-112/10) (1)

(Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Insolventieprocedures - Opening van territoriale insolventieprocedure - In toepasselijk nationaal recht gestelde voorwaarden die in de weg staan aan opening van hoofdinsolventieprocedure - Schuldeiser die bevoegd is om opening van territoriale insolventieprocedure aan te vragen)

(2012/C 25/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie (België)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen

Verwerende partij: Zaza Retail BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie (België) — Uitlegging van artikel 3, lid 4, sub a en b, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) — Internationale bevoegdheid om een insolventieprocedure te openen — Bevoegdheid van de rechter van de lidstaat niet waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, maar waar een van zijn vestigingen zich bevindt — Begrip „voorwaarden die gesteld worden” en „schuldeiser”

Dictum

1)

De uitdrukking „de voorwaarden die gesteld worden” van artikel 3, lid 4, sub a, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, die verwijst naar de voorwaarden die volgens het recht van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich bevindt, de opening van een hoofdinsolventieprocedure in deze staat verhinderen, moet aldus worden uitgelegd dat zij geen betrekking heeft op de voorwaarden waardoor bepaalde specifieke personen worden uitgesloten van de groep personen die bevoegd zijn om de opening van deze procedure aan te vragen.

2)

De term „schuldeiser” van artikel 3, lid 4, sub b, van deze verordening, die wordt gebruikt ter aanduiding van de groep personen die bevoegd zijn om de opening van een zelfstandige territoriale procedure aan te vragen, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet een autoriteit van een lidstaat valt die volgens het nationale recht van deze staat tot taak heeft in het algemeen belang te handelen, maar die noch als schuldeiser noch namens en voor rekening van de schuldeisers handelt.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.