20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/55


Beroep ingesteld op 10 april 2009 — MRI/Commissie

(Zaak T-154/09)

2009/C 141/111

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Manuli Rubber Industries SpA (MRI) (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo, M. Pappalardo, E. Marasà, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Primair:

artikel 1 van de beschikking nietig verklaren voor zover hierbij wordt vastgesteld dat verzoekster van 1 april 1986 tot 1 augustus 1992 en van 3 september 1996 tot 2 mei 2007, met name in de periode van 3 september 1996 tot 9 mei 2000, aan één enkele en voortdurende inbreuk op de markt voor olieslangen voor mariene toepassingen heeft deelgenomen;

artikel 2 van de beschikking nietig verklaren voor zover op basis van de in het onderhavige beroep genoemde vergissingen een geldboete van 4 900 000 EUR aan verzoekster wordt opgelegd;

elke exceptie of hiermee strijdig verweer verwerpen;

Subsidiair:

de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete van 4 900 000 EUR verlagen in de zin van artikel 229 EG;

In elk geval:

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als die in zaak T-146/09, Parker ITR en Parker Hannifin/Commissie.

Ter ondersteuning van haar vordering stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie de inbreuk die zij zou hebben gepleegd, ten onrechte heeft omschreven als de deelneming aan één enkele complexe mededingingsregeling in de periode van 1986 tot 2007, en met name heeft vastgesteld dat zij een inbreuk heeft gepleegd in de periode van 1996 tot 2000, en dat de periode van september 1996 tot mei 1997 dus deel uitmaakt van de periode waarvoor een sanctie is opgelegd.

Dienaangaande stelt verzoekster dat een inbreuk voortdurend noch voortgezet kan zijn wanneer de verschillende perioden waarin de inbreuk heeft plaatsgevonden, zoals in casu, ver uit elkaar liggen en er bovenal in de tussentijd positieve handelingen zijn verricht die niet te rijmen vallen met de wil om de inbreuk voort te zetten of te herhalen, zoals de publieke en uitdrukkelijke schorsing van de betrekkingen met het kartel door verzoekster, die ook door de Commissie is erkend.

Verzoekster betoogt ten slotte dat het bedrag van de geldboete niet correct is vastgesteld, met name gelet op de duur en de zwaarte van de inbreuk en de verlaging die in het kader van de clementieregeling wegens de verleende medewerking had moeten worden toegekend.