Zaak T-304/09

Tilda Riceland Private Ltd

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BASmALI — Niet-ingeschreven ouder merk en ouder teken BASMATI — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009]”

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Voorwaarden – Bewijs van verwerving van rechten op teken door opposant – Inaanmerkingneming van ter onderbouwing van oppositie aangevoerd nationaal recht

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

Volgens artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk kan de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis oppositie instellen tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk indien en voor zover krachtens het geldende recht van de lidstaat enerzijds de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de gemeenschapsmerkaanvraag ingeroepen recht van voorrang, en anderzijds dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Hieruit vloeit voort dat een van de voorwaarden voor toepassing van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 erin bestaat dat de opposant aantoont dat hij houder van het ter staving van de oppositie aangevoerde teken is. Dit betekent dat de opposant de verwerving van rechten op dat teken moet aantonen. Volgens deze bepaling moet het op grond van die rechten mogelijk zijn om het gebruik van een later merk te verbieden. Bij de vraag of een opposant rechten op een niet-ingeschreven merk of op een in het economisch verkeer gebruikt teken heeft verworven — en dus houder van het aangevoerde teken is in de zin van die bepaling — mag het ter onderbouwing van de oppositie aangevoerde nationale recht niet buiten beschouwing worden gelaten. In deze context speelt het geldende nationale recht immers in het bijzonder een rol bij de vaststelling van de procedures voor verwerving van rechten op het teken dat ter staving van een oppositie op grond van die bepaling wordt aangevoerd.

(cf. punten 16-17, 22)


Zaak T-304/09

Tilda Riceland Private Ltd

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BASmALI — Niet-ingeschreven ouder merk en ouder teken BASMATI — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009]”

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van niet-ingeschreven merk of van ander in economisch verkeer gebruikt teken – Voorwaarden – Bewijs van verwerving van rechten op teken door opposant – Inaanmerkingneming van ter onderbouwing van oppositie aangevoerd nationaal recht

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 4)

Volgens artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk kan de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis oppositie instellen tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk indien en voor zover krachtens het geldende recht van de lidstaat enerzijds de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de gemeenschapsmerkaanvraag ingeroepen recht van voorrang, en anderzijds dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden. Hieruit vloeit voort dat een van de voorwaarden voor toepassing van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 erin bestaat dat de opposant aantoont dat hij houder van het ter staving van de oppositie aangevoerde teken is. Dit betekent dat de opposant de verwerving van rechten op dat teken moet aantonen. Volgens deze bepaling moet het op grond van die rechten mogelijk zijn om het gebruik van een later merk te verbieden. Bij de vraag of een opposant rechten op een niet-ingeschreven merk of op een in het economisch verkeer gebruikt teken heeft verworven — en dus houder van het aangevoerde teken is in de zin van die bepaling — mag het ter onderbouwing van de oppositie aangevoerde nationale recht niet buiten beschouwing worden gelaten. In deze context speelt het geldende nationale recht immers in het bijzonder een rol bij de vaststelling van de procedures voor verwerving van rechten op het teken dat ter staving van een oppositie op grond van die bepaling wordt aangevoerd.

(cf. punten 16-17, 22)