13.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/28


Hogere voorziening ingesteld op 15 december 2009 door Elf Aquitaine SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 30 september 2009 in zaak T-174/05, Elf Aquitaine/Commissie

(Zaak C-521/09 P)

2010/C 37/35

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Elf Aquitaine SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en S. Thibault-Liger, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Primair:

krachtens artikel 256 VWEU en artikel 56 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie het arrest van het Gerecht van 30 september 2009, Elf Aquitaine/Commissie van de Europese Gemeenschappen (T-174/05), in zijn geheel vernietigen;

het in eerste aanleg gevorderde toewijzen;

bijgevolg artikel 1, sub d, artikel 2, sub c, artikel 3 en artikel 4, lid 9, van beschikking C (2004) 4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 — MCAA) nietig verklaren;

Subsidiair, krachtens artikel 261 VWEU op grond van zijn volledige rechtsmacht de bij artikel 2, sub c, van die beschikking van de Commissie hoofdelijk aan Arkema SA en Elf Aquitaine opgelegde geldboete van 45 miljoen EUR intrekken of verlagen wegens de objectieve gebreken in de motivering en redenering in het arrest van het Gerecht in zaak T-174/05, zoals die worden genoemd in de zes middelen in hogere voorziening;

De Europese Commissie hoe dan ook verwijzen in de kosten, met inbegrip van die welke Elf Aquitaine bij het Gerecht zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante onderbouwt haar hogere voorziening met zes middelen.

Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, nu het niet alle gevolgen heeft getrokken uit de repressieve aard van de sancties in artikel 101 VWEU (81 EG). Zij verwijt het Gerecht meer bepaald dat het haar ten onrechte heeft uitgesloten van de werkingssfeer van de beginselen van het vermoeden van onschuld en van het persoonlijke karakter van straffen, nu zij rekwirante aansprakelijk heeft gehouden voor een inbreuk van haar dochteronderneming, terwijl de door rekwirante aangevoerde feiten integendeel aantonen dat zij zelf geen enkele inbreuk heeft gepleegd en dat zij zelfs niet op de hoogte was van het bestaan van de litigieuze inbreuk toen die werd gepleegd.

Met haar tweede middel stelt Elf Aquitaine schending van de rechten van de verdediging, die voortvloeit uit een onjuiste uitlegging van de beginselen van billijkheid en wapengelijkheid. In het bestreden arrest heeft het Gerecht namelijk geoordeeld dat het beginsel van de wapengelijkheid in casu was geëerbiedigd daar rekwirante in de administratieve procedure haar standpunt naar behoren had kunnen uiteenzetten en zij voor het eerst kennis had gekregen van de tegen haar in aanmerking genomen punten van bezwaar in de mededeling van punten van bezwaar. Volgens rekwirante is dit een verkeerde uitlegging, daar zij erop neerkomt dat wordt ontkend dat rekwirantes rechten van de verdediging reeds moesten worden geëerbiedigd in de fase van het voorafgaand onderzoek, en zij ook miskent dat de Commissie jegens eenieder die van een inbreuk wordt verdacht, dat onderzoek onpartijdig moet voeren — à charge, maar ook à décharge.

Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de motiveringsplicht. Die onjuiste rechtsopvattingen betreffen zowel de beoordeling van de inhoud en de intensiteit van de van de Commissie vereiste motivering als de inhoud zelf van het bestreden arrest, dat verschillende tegenstrijdige uitspraken bevat.

Met haar vierde middel stelt Elf Aquitaine schending van artikel 263 VWEU (230 EG), nu het Gerecht de grenzen van de wettigheidstoetsing heeft overschreden door zijn eigen beoordeling van de mogelijkheid om een inbreuk van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij toe te rekenen in de plaats heeft gesteld van de ontoereikende en summiere beoordeling in de beschikking van de Commissie.

Met haar vijfde middel, dat uit vier onderdelen bestaat, verwijt rekwirante het Gerecht dat het de regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende praktijken onjuist heeft toegepast. Veeleer dan het vermoeden te bevestigen dat de moedermaatschappij aansprakelijk is voor de gedagingen van haar dochteronderneming, had het Gerecht moeten nagaan of de Commissie had bewezen dat rekwirante zich concreet had gemengd in het beheer van haar dochter.

Met haar zesde en laatste middel stelt rekwirante ten slotte subsidiair dat indien de fouten en inbreuken van het Gerecht niet tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie leiden, zij het Hof er ten minste toe moeten brengen de geldboete die haar hoofdelijk is opgelegd, in te trekken of te verlagen.