19.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 312/14


Hogere voorziening ingesteld op 15 september 2009 door ISD Polska sp. z o.o., Industrial Union of Donbass Corporation, ISD Polska sp. z o.o. (voorheen Majątek Hutniczy sp. z o.o.) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 1 juli 2009 in de gevoegde zaken T-273/06 en T-297/06, ISD Polska e.a./Commissie

(Zaak C-369/09 P)

2009/C 312/22

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: ISD Polska sp. z o.o., Industrial Union of Donbass Corporation, ISD Polska sp. z o.o. (voorheen Majątek Hutniczy sp. z o.o.) (vertegenwoordigers: C. Rapin, E. Van den Haute, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk verklaren;

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Achtste kamer) van 1 juli 2009 in de gevoegde zaken T-273/06 en T-297/06 nietig verklaren;

de in de gevoegde zaken T-273/06 en T-297/06 bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingediende vorderingen geheel of, subsidiair, gedeeltelijk toewijzen;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten;

voor het geval dat het Hof zou oordelen dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan, de Europese Commissie overeenkomstig artikel 69, lid 6, juncto artikel 72, sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten voeren ter ondersteuning van hun hogere voorziening drie middelen aan.

Met hun eerste middel betwisten zij de vaststelling van het Gerecht dat Protocol nr. 8 inzake de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie, dat is gehecht bij de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie (1), krachtens punt 6 ervan met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Volgens rekwiranten kan deze terugwerkende kracht niet worden afgeleid uit de formulering, het doel of de opzet van dit punt, dat enkel bepaalt dat de in bijlage 1 bij het protocol genoemde ondernemingen in de periode van 1997 tot 2003 binnen bepaalde grenzen steun kunnen ontvangen. Deze bepaling houdt met andere woorden in dat bij de berekening van de steun die tot eind 2003 aan de begunstigde ondernemingen kon worden toegekend, rekening diende te worden gehouden met de reeds verleende steun, maar niet dat de reeds verleende steun achteraf als onrechtmatig diende te worden beschouwd. Deze interpretatie wordt overigens bijgetreden door de Commissie en de Raad, die respectievelijk in een voorstel voor een beschikking en een beschikking hebben vastgesteld dat de in Protocol nr. 8 aangegane verplichtingen waren nagekomen.

Met hun tweede middel stellen rekwiranten dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door te oordelen dat de begunstigde ondernemingen in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen kunnen hebben in de rechtmatigheid van de steun indien de procedure van artikel 88 EG bij de toekenning ervan in acht is genomen, en dat de procedures van Protocol nr. 2 van 16 december 1991 betreffende de EGKS-producten bij de Associatieovereenkomst (2), volgens welke de litigieuze steun ter kennis van de Commissie en de Raad is gebracht, geen gewettigd vertrouwen bij rekwiranten konden wekken. Vaststaat immers dat de litigieuze steun niet formeel kon worden aangemeld overeenkomstig artikel 88 EG, aangezien de Republiek Polen destijds nog geen lid was van de Europese Unie, en dat de Commissie van het bestaan van deze steun op de hoogte is gebracht en na het onderzoek van het Poolse herstructureringsprogramma en van de in dit kader voorgestelde ondernemingsplannen tot de conclusie is gekomen dat dit programma en deze plannen voldeden aan de vereisten van artikel 8, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Associatieovereenkomst en van Protocol nr. 8 bij de Toetredingsakte.

Met hun derde en laatste middel stellen rekwiranten dat de verordeningen (EG) nr. 659/1993 (3) en (EG) nr. 794/2004 zijn geschonden. (4) Volgens deze verordeningen volstaat het immers niet dat de rentevoet die van toepassing is op de terug te vorderen litigieuze steun, in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat wordt vastgesteld, om deze rentevoet als „passend” in de zin van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 659/1999 te kunnen beschouwen. Het „passende” karakter van de rentevoet die van toepassing is op terug te vorderen staatssteun is een inhoudelijk begrip dat losstaat van de procedure die de Commissie dient te volgen in de uitzonderlijke gevallen waarin zij in samenwerking met de betrokken lidstaat deze rentevoet vaststelt.


(1)  PB 2003, L 236, blz. 948.

(2)  Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds (PB 1993, L 348, blz. 2).

(3)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag [thans artikel 88 EG] (PB L 83, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (PB L 140, blz. 1).