Zaak C‑379/09

Maurits Casteels

tegen

British Airways plc

(verzoek van het Arbeidshof te Brussel om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van werknemers – Artikelen 45 VWEU en 48 VWEU – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Behoud van rechten op aanvullend pensioen – Ontbreken van optreden van Raad – Werknemer achtereenvolgens bij zelfde werkgever in dienst in verschillende lidstaten”

Samenvatting van het arrest

1.        Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verdragsbepalingen – Artikel 48 VWEU – Rechtstreekse werking – Geen

(Art. 48 VWEU)

2.        Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Aanvullend pensioen – Voorwaarden voor verkrijging bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst

(Art. 45 VWEU)

1.        Artikel 48 VWEU heeft geen rechtstreekse werking waarop een particulier zich in een geding voor een nationale rechter kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector.

(cf. punt 16, dictum 1)

2.        Artikel 45 VWEU verzet zich, bij verplichte toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst, tegen:

– niet-meetelling van de door een werknemer bij dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verkrijging van definitieve rechten op aanvullend pensioen in een lidstaat;

– gelijkstelling van de overplaatsing van een werknemer van een in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van zijn werkgever naar een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van dezelfde werkgever, met vertrek uit eigen wil door deze werknemer.

(cf. punt 36, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

10 maart 2011 (*)

„Vrij verkeer van werknemers – Artikelen 45 VWEU en 48 VWEU – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Behoud van rechten op aanvullend pensioen – Geen optreden van Raad – Werknemer achtereenvolgens in dienst in verschillende lidstaten bij eenzelfde werkgever”

In zaak C‑379/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeidshof te Brussel (België) bij beslissing van 15 september 2009, ingekomen bij het Hof op 25 september 2009, in de procedure

Maurits Casteels

tegen

British Airways plc,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, E. Juhász, G. Arestis (rapporteur), J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 oktober 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        M. Casteels, vertegenwoordigd door M. Van Asch, advocaat,

–        British Airways plc, vertegenwoordigd door C. Willems, S. Fiorelli en M. Caproni, advocaten,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller en C. Blaschke als gemachtigden,

–        de Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E.‑M. Mamouna, M. Michelogiannaki en S. Spyropoulos als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en M. van Beek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 november 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 45 VWEU en 48 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Casteels, die de Belgische nationaliteit bezit, en het te Brussel (België) gevestigde filiaal van British Airways plc (hierna: „BA”), een vennootschap naar Engels recht, over de rechten op aanvullende pensioenuitkeringen van betrokkene.

 Toepasselijke bepalingen

3        § 1, lid 1, eerste zin, van de Duitse wet van 19 december 1974 tot verbetering van het aanvullend pensioen (Gesetz zur Verbesserung des betrieblichen Altersversorgung; BGBl. I, 1974, blz. 3610; hierna: „BetrAVG”) bepaalt:

„Een werknemer aan wie op grond van zijn arbeidsovereenkomst uitkeringen krachtens de ouderdoms-, invaliditeits‑ of weduwepensioenregeling zijn toegezegd (bedrijfspensioenverzekering), behoudt zijn rechten indien zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vóór de datum waarop de uitkeringen verschuldigd zijn, voor zover hij op dat tijdstip minstens 35 jaar oud is en

–        ofwel deze toezegging minstens tien jaar van kracht is geweest;

–        ofwel de betrokken werknemer minstens twaalf jaar daarvóór in dienst van deze onderneming is getreden en voornoemde toezegging minstens drie jaar van kracht is geweest.”

4        § 17, lid 3, BetrAVG luidt:

„Van de §§ 2 tot en met 5, 16, 27 en 28 kan bij collectieve arbeidsovereenkomst worden afgeweken. De afwijkende bepalingen gelden ook tussen werkgevers en werknemers die niet aan de collectieve arbeidsovereenkomst zijn onderworpen, indien zij zijn overeengekomen de regeling van de betrokken collectieve arbeidsovereenkomst toe te passen. Voor het overige kan niet in het nadeel van de werknemers van de bepalingen van deze wet worden afgeweken.”

5        § 7 van de tussen de exploitatiezetel te Düsseldorf (Duitsland) van BA en de Gewerkschaft Öffentliche Dienste, Transport und Verkehr (vakvereniging voor de openbare diensten‑ en vervoersector) gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 3 inzake pensioenen (Versorgungs-Tarifvertrag Nr. 3; hierna: „collectieve arbeidsovereenkomst”), in de vanaf 1 januari 1988 geldende versie, bepaalde:

„1.      De werknemers die na 31 december 1977 door [BA] zijn aangeworven en hun dienstbetrekking verlaten vóórdat zij de ter verkrijging van definitieve pensioenrechten wettelijk vastgelegde termijnen hebben vervuld, hebben enkel recht op de renteloze terugbetaling van hun eigen bijdragen.

2.      Voor de werknemers die vóór 1 januari 1978 door [BA] zijn aangeworven, geldt het volgende:

a)      werknemers met definitieve pensioenrechten kunnen, wanneer zij de onderneming verlaten vóórdat zij de vereiste leeftijd hebben bereikt, terugbetaling vorderen van de pensioenrechten die voortkomen uit hun eigen bijdragen;

b)      werknemers die uit eigen wil uit dienst van [BA] treden vóórdat vijf dienstjaren zijn verstreken, kunnen enkel aanspraak maken op uitkeringen op grond van hun eigen bijdragen.

De werknemers die na vijf jaar dienst, maar vóórdat zij de ter verkrijging van definitieve pensioenrechten wettelijk vastgelegde termijnen hebben vervuld, uit eigen wil of om een andere reden uit dienst van [BA] treden, kunnen tevens aanspraak maken op de pensioenuitkeringen die tot dat tijdstip door de bijdragen van [BA] tot stand zijn gekomen. [...]

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

6        Casteels was vanaf 1 juli 1974 onafgebroken in dienst van BA. Gedurende zijn loopbaan werkte hij op het grondgebied van verschillende lidstaten, namelijk het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, steeds in dienst van deze onderneming. Tijdens zijn onafgebroken arbeidsverhouding met BA is zijn algemene arbeidsovereenkomst herhaaldelijk gewijzigd naargelang van zijn standplaats.

7        Zo werkte Casteels tot en met 14 november 1988 in België, vervolgens van 15 november 1988 tot 1 oktober 1991 bij de zetel van BA te Düsseldorf. Van 1 oktober 1991 tot 1 april 1996 was hij in dienst van BA in Frankrijk en vervolgens opnieuw in België.

8        De arbeidsovereenkomst van Casteels van 10 maart 1988 voorzag in zijn aansluiting bij het stelsel voor aanvullend pensioen van BA van zijn standplaats.

9        Bij de overplaatsing van Casteels van Brussel naar Düsseldorf kwamen de betrokken partijen overeen dat de arbeidsvoorwaarden voor de op 1 juli 1974 in dienst van BA getreden Duitse staf voor betrokkene zouden gelden. Een uitzondering gold evenwel voor de aansluiting van Casteels bij de pensioenregeling van BA in Duitsland op basis van de groepsverzekeringsovereenkomst met Victoria Lebensversicherungen AG. Deze aansluiting kon eerst ingaan bij de indiensttreding van Casteels bij de exploitatiezetel van BA te Düsseldorf.

10      In het hoofdgeding betwist BA het recht van Casteels op aanvullend pensioen over de diensttijd in Duitsland, op grond dat Casteels deze exploitatiezetel te Düsseldorf in 1991 vrijwillig verliet zonder de bij § 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst vereiste minimumdiensttijd voor de verwerving van definitieve rechten op een aanvullend pensioen krachtens de in die zetel geldende regeling te hebben vervuld.

11      Volgens het Arbeidshof te Brussel had Casteels ingevolge de in de betrokken periode geldende Duitse regeling slechts recht op terugbetaling van zijn eigen bijdragen met uitsluiting van die van zijn werkgever. Doordat hij voor dezelfde werkgever in verschillende lidstaten heeft gewerkt, heeft Casteels dus minder gunstige rechten op aanvullende pensioenuitkeringen dan wanneer hij voor deze werkgever steeds in België zou hebben gewerkt.

12      De verwijzende rechter besliste om vóór zijn uitspraak over het verzoek van Casteels de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1)      Kan artikel 42 [EG] bij gebreke van optreden van de Raad [van de Europese Unie] worden ingeroepen door een particulier tegen zijn werkgever uit de privésector in een geschil voor de nationale rechtbanken?

2)      Staan artikel 39 [EG], vóór richtlijn 98/49/EG [van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 209, blz. 46)], en artikel 42 [EG], elk afzonderlijk genomen of in onderlinge samenhang eraan in de weg dat:

indien een werknemer die in dienst van dezelfde rechtspersoon-werkgever, buiten het geval van detachering, opeenvolgend wordt tewerkgesteld in verschillende exploitatiezetels van die werkgever in verschillende lidstaten en telkens onderworpen wordt aan de aanvullende pensioenplannen geldend in die exploitatiezetels,

–        voor de bepaling van een periode van verwerving van definitieve aanspraken op aanvullende pensioenprestaties (op basis van bijdragen van werkgever en werknemer) in een bepaalde lidstaat, geen rekening wordt gehouden met de reeds voor dezelfde werkgever vervulde dienstjaren in een andere lidstaat noch met zijn aansluiting [bij] een aanvullende pensioenregeling aldaar en,

–        de overplaatsing van een werknemer, met zijn instemming, naar een exploitatiezetel van dezelfde werkgever in een andere lidstaat wordt gelijkgesteld met het in het pensioenreglement voorziene geval van vrijwillig verlaten van de exploitatiezetel waarin de rechten op aanvullend pensioen worden beperkt tot de eigen bijdragen van de werknemer,

en die situatie als nadelig gevolg heeft dat de werknemer aanspraken op aanvullende pensioenprestaties voor zijn tewerkstelling in die lidstaat verliest, hetgeen niet het geval zou zijn geweest indien hij slechts in één lidstaat voor zijn werkgever zou hebben gewerkt en er aangesloten zou zijn gebleven [bij] de aanvullende pensioenregeling van die lidstaat?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

13      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 48 VWEU rechtstreekse werking heeft zodat een particulier zich in een geding voor een nationale rechter op dit artikel kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector.

14      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat artikel 48 VWEU niet beoogt te werken als een rechtstreeks geldende rechtsregel. Het vormt een rechtsgrondslag op basis waarvan het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen kunnen vaststellen welke op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers.

15      Deze bepaling vereist dus een optreden van de Uniewetgever en haar gevolgen hangen er derhalve vanaf of de genoemde Unie-instellingen een handeling vaststellen. Zij kan als zodanig particulieren dus geen rechten geven waarop zij zich voor de nationale rechter kunnen beroepen.

16      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 48 VWEU geen rechtstreekse werking heeft waarop een particulier zich in een geding voor een nationale rechter kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector.

 Tweede vraag

17      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen niet-meetelling van de door een werknemer voor dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve aanspraken op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat.

18      De verwijzende rechter vraagt zich ook af of de overplaatsing van een werknemer, met zijn instemming, naar een exploitatiezetel van dezelfde werkgever in een andere lidstaat moet worden gelijkgesteld met vrijwillig vertrek van deze werknemer in de zin van de bepalingen van het betrokken stelsel van aanvullend pensioen.

19      Meteen dient te worden opgemerkt dat artikel 45 VWEU niet alleen geldt voor het optreden van de overheid, maar ook voor bepalingen van andere aard die strekken tot collectieve regeling van arbeid in loondienst (zie arrest van 16 maart 2010, Olympique Lyonnais, C‑325/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      Daaruit volgt dat artikel 45 VWEU van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een collectieve arbeidsovereenkomst de rechten op aanvullend pensioen van Casteels jegens BA regelt.

21      Bovendien is het vaste rechtspraak dat de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van personen in hun geheel beogen het de burgers van de Unie gemakkelijker te maken om op het grondgebied van de Unie om het even welk beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan regelingen die deze burgers zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten (zie arrest van 1 april 2008, Gouvernement de la Communauté française en Gouvernement wallon, C‑212/06, Jurispr. blz. I‑1683, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Olympique Lyonnais, reeds aangehaald, punt 33).

22      Bijgevolg staat artikel 45 VWEU in de weg aan elke maatregel die, zelfs wanneer hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden door burgers van de Unie kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (zie arrest Gouvernement de la Communauté française en Gouvernement wallon, reeds aangehaald, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      In het hoofdgeding zijn de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst, met name § 7 ervan, weliswaar gelijkelijk van toepassing op alle werknemers die in de vestigingen van BA in Duitsland werken, zonder onderscheid naar de nationaliteit van de betrokken werknemers, maar deze collectieve arbeidsovereenkomst benadeelt werknemers in de situatie van Casteels die hun recht van vrij verkeer binnen de Unie hebben uitgeoefend, tegenover werknemers van BA die dit recht niet hebben uitgeoefend.

24      Zoals ook de advocaat-generaal in punt 50 van haar conclusie heeft opgemerkt, is de collectieve arbeidsovereenkomst namelijk beperkt tot het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

25      Ten eerste vloeit daaruit voort dat voor werknemers van BA die zoals Casteels vanuit een exploitatiezetel van BA in een andere lidstaat zijn overgeplaatst naar de exploitatiezetel van deze werkgever te Düsseldorf, de diensttijd bij de eerste zetel niet meetelt als relevante diensttijd wanneer wordt nagegaan of de betrokkene de minimumdiensttijd heeft vervuld die is vereist ter verkrijging van definitieve rechten op aanvullend pensioen in de vigerende Duitse regeling.

26      Daarentegen kunnen de werknemers van de exploitatiezetel te Düsseldorf die bij BA een even lange diensttijd als Casteels hebben, maar hun recht van vrij verkeer niet hebben uitgeoefend, zich beroepen op een onafgebroken diensttijd wanneer wordt nagegaan of zij overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst de nodige tijd hebben vervuld ter verkrijging van definitieve rechten op aanvullend pensioen krachtens de in die exploitatiezetel geldende regeling. Deze werknemers konden onafgebroken hun rechten op een aanvullend pensioen opbouwen terwijl het tijdvak waarin Casteels krachtens de bij dezelfde exploitatiezetel geldende regeling rechten opbouwde, niet de bij § 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst vereiste minimumdrempel kon bereiken wegens de breuk in de diensttijd van betrokkene bij BA doordat hij bij exploitatiezetels van dezelfde werkgever in verschillende lidstaten diensttijden heeft volbracht.

27      Ten tweede worden werknemers van BA die met hun instemming van de exploitatiezetel van BA in Düsseldorf worden overgeplaatst naar een exploitatiezetel van deze werkgever in een andere lidstaat, geacht BA te verlaten in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst zodat zij krachtens § 7, lid 2, sub b, ervan bij overplaatsing vóór de vervulling van vijf jaar dienst slechts recht hebben op de door hun eigen bijdragen gegarandeerde uitkeringen.

28      Zoals de advocaat-generaal in punt 51 van haar conclusie benadrukt, wordt een werknemer van BA die overplaatsing van de exploitatiezetel van Düsseldorf naar een andere exploitatiezetel van BA in Duitsland aanvaardt, daarentegen niet geacht BA te verlaten in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst, zodat § 7, lid 2, sub b, van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet op hem van toepassing is.

29      Doordat de door een werknemer van BA in een exploitatiezetel van deze werkgever in een andere lidstaat vervulde diensttijd niet wordt meegeteld en de overplaatsing van een werknemer van BA met zijn instemming naar een exploitatiezetel van deze werkgever in een andere lidstaat wordt gelijkgesteld met zijn vrijwillig vertrek, benadeelt de collectieve arbeidsovereenkomst dus de werknemers die hun recht van vrij verkeer gebruiken, daar zij financieel verlies lijden en minder rechten op aanvullend pensioen hebben. Dit te verwachten nadeel kan werknemers als Casteels ervan weerhouden, de in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van hun werkgever te verlaten om bij een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van deze werkgever te werken (zie in die zin arrest Gouvernement de la Communauté française en Gouvernement wallon, reeds aangehaald, punt 48).

30      Daar de regeling in het hoofdgeding een bij artikel 45 VWEU in beginsel verboden belemmering van het vrije verkeer van werknemers vormt, kan zij slechts toelaatbaar zijn mits zij een doel van algemeen belang nastreeft, geschikt is om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken (zie met name arrest Gouvernement de la Communauté française en Gouvernement wallon, reeds aangehaald, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Volgens BA strekt deze regeling ertoe de gelijktijdige aansluiting van een werknemer bij verschillende pensioenregelingen in verschillende lidstaten te voorkomen. Zoals de advocaat-generaal in punt 79 van haar conclusie heeft opgemerkt, valt in een geval als dat van Casteels evenwel geen ongerechtvaardigde verrijking van de migrerende werknemer te vrezen, maar een ongerechtvaardigd nadeel als gevolg van het verlies van het recht op aanvullend pensioen over de tijd van aansluiting van de betrokkene bij het Duitse stelsel voor aanvullend pensioen.

32      Het door BA aangevoerde doel van personeelsbinding kan niet redelijkerwijs rechtvaardigen dat werknemers ongunstiger worden behandeld terwijl zij hun recht van vrij verkeer binnen de Unie uitoefenen en bij dezelfde werkgever in dienst blijven.

33      Volgens vaste rechtspraak staat het aan de nationale rechter, ten volle gebruik makend van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid, de bepaling van nationaal recht in overeenstemming met de eisen van het Unierecht uit te leggen en toe te passen (zie arresten van 4 februari 1988, Murphy e.a., 157/86, Jurispr. blz. 673, punt 11; 26 september 2000, Engelbrecht, C‑262/97, Jurispr. blz. I‑7321, punt 39, en 11 januari 2007, ITC, C‑208/05, Jurispr. blz. I‑181, punt 68).

34      Dienaangaande gebiedt een met artikel 45 VWEU verenigbare uitlegging van § 7, lid 2, sub b, tweede alinea, van de collectieve arbeidsovereenkomst Casteels, die vanaf 1 juli 1974 onafgebroken in dienst bij BA was, als sinds die datum in dienst van BA te beschouwen zonder dat hij deze werkgever bij overplaatsing naar diens exploitatiezetel in Frankrijk heeft verlaten, zodat hij de uitkeringen op basis van zijn eigen bijdragen en van die van BA geniet over het tijdvak van zijn aansluiting bij de in de exploitatiezetel van BA te Düsseldorf geldende regeling.

35      Deze bepaling van de collectieve arbeidsovereenkomst geeft de vóór 1 januari 1978 bij BA in dienst getreden werknemers die uit eigen wil of om welke reden ook BA na vijf jaar dienst verlaten, maar de wettelijke diensttijd voor verwerving hebben vervuld, namelijk ook recht op de pensioenuitkeringen die op die datum op basis van de door BA betaalde bijdragen zijn opgebouwd. Dienaangaande gaf BA ter terechtzitting voor het Hof toe dat § 7, lid 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst op Casteels kon worden toegepast.

36      Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich bij verplichte toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst verzet tegen:

–        niet-meetelling van de door een werknemer bij dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve rechten op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat;

–        gelijkstelling met vertrek uit eigen wil door een werknemer van de overplaatsing van deze werknemer van een in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van zijn werkgever naar een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van dezelfde werkgever.

 Kosten

37      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 48 VWEU heeft geen rechtstreekse werking waarop een particulier zich in een geding voor een nationale rechter kan beroepen tegenover een werkgever uit de privésector.

2)      Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich bij verplichte toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst verzet tegen:

–        niet-meetelling van de door een werknemer bij dezelfde werkgever in diens exploitatiezetels in verschillende lidstaten en krachtens eenzelfde algemene arbeidsovereenkomst vervulde dienstjaren voor de bepaling van de periode voor verwerving van definitieve rechten op aanvullende pensioenuitkeringen in een lidstaat;

–        gelijkstelling met vertrek uit eigen wil door een werknemer van de overplaatsing van deze werknemer van een in een lidstaat gelegen exploitatiezetel van zijn werkgever naar een in een andere lidstaat gelegen exploitatiezetel van dezelfde werkgever.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.