Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 267 VWEU
(Art. 267 VWEU)
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om te antwoorden op een verzoek van de Kamer van beroep van de Europese scholen om een prejudiciële beslissing.
Om te beoordelen of een verwijzend orgaan een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is, hetgeen uitsluitend door het recht van de Unie wordt bepaald, houdt het Hof rekening met een samenstel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, het uitspraak doen na een procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regelen van het recht, alsmede de onafhankelijkheid van het orgaan.
Al voldoet deze kamer van beroep aan al deze factoren en moet zij derhalve worden aangemerkt als rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU, valt zij niet onder een der lidstaten, zoals bepaald in dit artikel, maar onder de Europese scholen, die, zoals bepaald in de eerste en de derde overweging van de preambule van het Verdrag inzake de Europese scholen, een stelsel sui generis zijn, waarmee middels een internationale overeenkomst een vorm van samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Unie tot stand komt. Bijgevolg is zij een orgaan van een internationale organisatie die, hoewel zij functionele banden met de Unie heeft, formeel van de Unie en haar lidstaten onderscheiden blijft. In die omstandigheden volstaat het loutere feit dat deze kamer de algemene beginselen van het recht van de Unie moet toepassen wanneer bij haar een geding aanhangig is gemaakt, niet om haar onder het begrip rechterlijke instantie van de lidstaten, en dus binnen de werkingssfeer van artikel 267 VWEU, te doen vallen.
(cf. punten 37‑39, 42‑43, 46 en dictum)