Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Recht van duurzaam verblijf van burgers van Unie

(Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16, leden 1 en 4)

Samenvatting

Artikel 16, leden 1 en 4, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221, 68/360, 72/194, 73/148, 75/34, 75/35, 90/364, 90/365 en 93/96, moet aldus worden uitgelegd dat:

– perioden van ononderbroken verblijf gedurende vijf jaar die vóór de datum van omzetting van richtlijn 2004/38 in nationaal recht, te weten 30 april 2006, overeenkomstig aan die datum voorafgaande rechtsinstrumenten van de Unie zijn vervuld, in aanmerking moeten worden genomen voor de verkrijging van het recht van duurzaam verblijf op grond van artikel 16, lid 1, van die richtlijn, en

– afwezigheden uit de gastlidstaat die na een ononderbroken legaal verblijf gedurende vijf jaar maar vóór 30 april 2006 hebben plaatsgevonden en minder dan twee achtereenvolgende jaren hebben geduurd, de verkrijging van het recht van duurzaam verblijf op grond van artikel 16, lid 1, niet kunnen beïnvloeden.

De verkrijging van een recht van duurzaam verblijf op grond van een legaal verblijf op het grondgebied van de gastlidstaat gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar, zoals in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 wordt bepaald, kwam niet voor in de vóór die richtlijn vastgestelde rechtinstrumenten van de Unie voor de toepassing van artikel 18 EG. De uitlegging volgens welke alleen de perioden van ononderbroken legaal verblijf gedurende vijf jaar die na 30 april 2006 aanvingen, in aanmerking dienen te worden genomen voor de verkrijging van dat recht van duurzaam verblijf, heeft echter tot gevolg dat een dergelijk recht slechts vanaf 30 april 2011 kan worden toegekend. Een dergelijke uitlegging komt erop neer dat aan de perioden van verblijf die burgers van de Unie overeenkomstig van vóór 30 april 2006 daterende rechtsinstrumenten van de Unie hebben vervuld, elk effect voor de verkrijging van dat recht van duurzaam verblijf wordt ontnomen, wat in strijd met het doel van richtlijn 2004/38 en deze richtlijn elk nuttig effect ontneemt. Bovendien is ook de uitlegging volgens welke alleen de perioden van ononderbroken legaal verblijf gedurende vijf jaar die op 30 april 2006 of na die datum eindigden, in aanmerking dienen te worden genomen voor de verkrijging van het in artikel 16 van richtlijn 2004/38 bepaalde recht van duurzaam verblijf, in strijd met het doel en het nuttig effect van die richtlijn. De wetgever van de Unie heeft de verkrijging van een recht van duurzaam verblijf op grond van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 immers afhankelijk gesteld van de integratie van de burger van de Unie in de gastlidstaat. Het is echter onverenigbaar met de aan artikel 16 van die richtlijn ten grondslag liggende gedachte van integratie, aan te nemen dat de noodzakelijke mate van integratie in de gastlidstaat afhankelijk is van het antwoord op de vraag of aan de periode van ononderbroken verblijf gedurende vijf jaar vóór of na 30 april 2006 een eind is gekomen. Aangezien het in artikel 16 van richtlijn 2004/38 bepaalde recht van duurzaam verblijf slechts vanaf 30 april 2006 kon worden verkregen, heeft de inaanmerkingneming van de vóór die datum vervulde perioden van verblijf overigens niet tot gevolg dat terugwerkende kracht wordt verleend aan artikel 16 van richtlijn 2004/38, maar alleen dat een actueel gevolg wordt verbonden aan situaties die vóór de datum van omzetting van die richtlijn in nationaal recht zijn ontstaan.

Bovendien zouden zowel de doelstellingen en oogmerken van richtlijn 2004/38, namelijk de uitoefening van het fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten vergemakkelijken en dat fundamenteel recht versterken, als meer bepaald de doelstellingen en oogmerken van artikel 16 van deze richtlijn, namelijk het bevorderen van de sociale samenhang en het versterken van het gevoel van Unieburgerschap door middel van het recht van duurzaam verblijf, ernstig in gevaar worden gebracht indien dit recht van verblijf aan burgers van de Unie die vóór 30 april 2006 gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van de gastlidstaat hebben verbleven, werd geweigerd op de enkele grond dat deze burgers na die periode maar vóór bovengenoemde datum minder dan twee achtereenvolgende jaren tijdelijk afwezig zijn geweest uit de gastlidstaat. Daarbij komt dat, aangezien de vóór 30 april 2006 vervulde perioden van verblijf van vijf jaar in aanmerking moeten worden genomen voor de verkrijging van het in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 bepaalde recht van duurzaam verblijf, lid 4 van dit artikel noodzakelijkerwijze moet worden toegepast op die perioden. Anders zouden de lidstaten immers verplicht zijn om op grond van artikel 16 van die richtlijn ook een recht van duurzaam verblijf toe te kennen in geval van lange afwezigheden die de band tussen de betrokken persoon en de gastlidstaat aantasten.

(cf. punten 33, 35‑38, 53, 56, 59 en dictum)