CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
Y. BOT
van 14 oktober 2010 (1)
Zaak C‑393/09
Bezpečnostní softwarová asociace – Svaz softwarové ochrany
tegen
Ministerstvo kultury
[verzoek van de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) om een prejudiciële beslissing]
„Intellectuele eigendom – Richtlijn 91/250/EEG – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Begrip ‚uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma’ – Grafische gebruikersinterface van programma al dan niet inbegrepen – Auteursrecht – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Tonen van grafische gebruikersinterface tijdens televisie-uitzending – Mededeling van werk aan publiek”
1. In de onderhavige zaak wordt het Hof gevraagd de omvang van de door richtlijn 91/250/EEG(2) aan computerprogramma’s verleende auteursrechtelijke bescherming te verduidelijken.
2. De door de Nejvyšší správní soud (administratief hooggerechtshof) (Tsjechië) gestelde vragen hebben meer bepaald betrekking op de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma. Deze interface beoogt, zoals verder zal blijken, een interactieve band tussen het programma en de gebruiker ervan te creëren. Hij maakt een intuïtiever, vlotter gebruik van het programma mogelijk, bijvoorbeeld door op het scherm bepaalde iconen of symbolen te tonen.
3. De verwijzende rechter vraagt zich af of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van dit programma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en aldus wordt beschermd door het op computerprogramma’s van toepassing zijnde auteursrecht.
4. Bovendien stelt de verwijzende rechter de vraag aan de orde of het tonen van een dergelijke interface tijdens een televisie-uitzending een mededeling van een werk aan het publiek is in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG(3).
5. In de onderhavige conclusie zal ik uiteenzetten waarom ik van mening ben dat een grafische gebruikersinterface op zich geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en bijgevolg niet onder de door deze richtlijn geboden bescherming valt.
6. Ik zal vervolgens toelichten waarom ik van mening ben dat een grafische gebruikersinterface, wanneer hij een eigen intellectuele schepping van de maker is, auteursrechtelijk wordt beschermd als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29.
7. Anderzijds zal ik het Hof voorstellen om voor recht te verklaren dat een grafische gebruikersinterface de hoedanigheid van werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 verliest wanneer hij tijdens een televisie-uitzending wordt getoond en dat in dat geval dus geen sprake is van een mededeling van een werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn.
I – Rechtskader
A – Internationaal recht
1. TRIPs-Overeenkomst
8. De Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is opgenomen in bijlage 1 C bij de op 15 april 1994 te Marrakesh ondertekende Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten.(4)
9. Op grond van artikel 10, lid 1, TRIPs-Overeenkomst „[worden] [c]omputerprogramma’s, in bron- dan wel doelcode, [...] beschermd als letterkundige werken krachtens de Berner Conventie (1971)”.
2. Verdrag inzake het auteursrecht
10. Het verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake het auteursrecht (hierna: „WCT”), dat is gesloten te Genève op 20 december 1996, is namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000(5).
11. Artikel 4 WCT bepaalt dat „[c]omputerprogramma’s worden beschermd als werken van letterkunde in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie. Deze bescherming is van toepassing op computerprogramma’s, ongeacht de uitdrukkingswijze of -vorm daarvan.”
12. Het WCT bevat geen definitie van het begrip computerprogramma. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden hebben de ondertekenende partijen echter wel een akkoord bereikt over de hiernavolgende definitie. Een computerprogramma is een reeks instructies die, wanneer zij op een door een computer leesbare drager worden aangereikt, een computer met verwerkingscapaciteit een bepaalde functie, taak of resultaat kunnen laten aangeven, vervullen of bereiken.(6)
B – Recht van de Unie
1. Richtlijn 91/250
13. Richtlijn 91/250 beoogt de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van rechtsbescherming van computerprogramma’s te harmoniseren door een minimaal beschermingsniveau vast te leggen.(7)
14. Zo verduidelijkt de zesde overweging van de considerans van deze richtlijn dat het rechtskader van de Unie inzake de bescherming van computerprogramma’s zich in eerste instantie kan beperken tot de regel dat de lidstaten computerprogramma’s op grond van het auteursrecht als werk van letterkunde dienen te beschermen en tot voorschriften waarin wordt geregeld wie en wat moet worden beschermd, op grond van welke exclusieve rechten beschermde personen hun toestemming voor bepaalde handelingen kunnen verlenen of deze kunnen verbieden, alsmede de duur van de bescherming.
15. Artikel 1 van richtlijn 91/250 luidt als volgt:
„1. Overeenkomstig deze richtlijn worden computerprogramma’s door de lidstaten auteursrechtelijk beschermd als werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. De term ‚computerprogramma’ in de zin van deze richtlijn omvat ook het voorbereidend ontwerpmateriaal.
2. De bescherming overeenkomstig deze richtlijn wordt verleend aan de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma. De ideeën en beginselen die aan enig element van een computerprogramma ten grondslag liggen, met inbegrip van de ideeën en beginselen die aan de interfaces daarvan ten grondslag liggen, worden niet krachtens deze richtlijn auteursrechtelijk beschermd.
3. Een computerprogramma wordt beschermd wanneer het in die zin oorspronkelijk is, dat het een eigen schepping van de maker is. Om te bepalen of het programma voor bescherming in aanmerking komt mogen geen andere criteria worden aangelegd.”
2. Richtlijn 2001/29
16. Richtlijn 2001/29 heeft betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij.(8)
17. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande bepalingen, met name betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s.(9)
18. Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten ten behoeve van auteurs voorzien in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.
19. Volgens artikel 3, lid 1, van deze richtlijn „[voorzien] [d]e lidstaten [...] ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden”.
C – Nationaal recht
20. Richtlijn 91/250 is in de Tsjechische rechtsorde omgezet bij wet nr. 121/2000 van 7 april 2000 inzake het auteursrecht en de naburige rechten en tot wijziging van bepaalde wetten (zákon č. 121/2000 o právu autorském, o právech souvisejících s právem autorským a o změně některých zákonů)(10).
21. Volgens § 2, lid 1, van deze wet is het auteursrecht van toepassing op elk werk van letterkunde en elk ander scheppend artistiek werk van de auteur, in welke objectief waarneembare vorm ook, inclusief in elektronische vorm, duurzaam of tijdelijk, en ongeacht de strekking, het doel of het belang ervan.
22. § 2, lid 2, van deze wet bepaalt dat ook een computerprogramma wordt beschouwd als een werk indien het oorspronkelijk is, in die zin dat het een eigen intellectuele schepping van de maker is.
23. Volgens § 65, lid 1, van de wet inzake het auteursrecht worden computerprogramma’s, ongeacht de uitdrukkingswijze ervan en inclusief de elementen ter voorbereiding van de ontwikkeling ervan, beschermd als werken van letterkunde. § 65, lid 2, van deze wet verduidelijkt dat de ideeën en beginselen waarop elk element van een computerprogramma is gebaseerd, inclusief die op basis waarvan het programma is verbonden met andere programma’s, niet beschermd zijn door deze wet.
II – Feiten en hoofdgeding
24. Op 9 april 2001 heeft de Bezpečnostní softwarová asociace – Svaz softwarové ochrany (vereniging voor softwarebescherming; hierna: „BSA”) overeenkomstig § 98 van de wet inzake het auteursrecht bij het ministerie van Cultuur (Ministerstvo kultury) een vergunning aangevraagd voor het collectief beheer van vermogensrechtelijke auteursrechten op computerprogramma’s. Bij brief van 12 juni 2001 heeft zij deze aanvraag gewijzigd.
25. Het ministerie van Cultuur heeft deze aanvraag afgewezen bij beschikking van 20 juli 2001. Bijgevolg heeft BSA op 6 augustus 2001 tegen deze beschikking bezwaar ingediend, dat op zijn beurt is verworpen bij beschikking van 31oktober 2001.
26. Op 31 oktober 2001 heeft BSA tegen deze laatste beschikking beroep ingesteld bij het Vrchní soud v Praze (hooggerechtshof te Praag). De Nejvyšší správní soud, waarnaar de zaak is verwezen, heeft deze beschikking nietig verklaard.
27. Het ministerie van Cultuur heeft daarop een nieuwe beschikking vastgesteld op 14 april 2004, waarbij het de aanvraag van BSA opnieuw heeft afgewezen. BSA heeft tegen deze nieuwe beschikking bezwaar ingediend bij het ministerie van Cultuur. Bij beschikking van 22 juli 2004 is de beschikking van 14 april 2004 ingetrokken.
28. Uiteindelijk heeft het ministerie van Cultuur op 27 januari 2005 een nieuwe beschikking vastgesteld, waarbij het andermaal de aanvraag van BSA heeft afgewezen. Het heeft met name opgemerkt dat de wet inzake het auteursrecht enkel de doel- en de broncode van een computerprogramma beschermt, maar geenszins de grafische gebruikersinterface. BSA heeft tegen deze beschikking bezwaar ingediend bij het ministerie van Cultuur. Nadat dit bezwaar was verworpen bij beschikking van 6 juni 2005, heeft BSA beroep ingesteld bij de Městský soud v Praze (gemeentelijke rechtbank te Praag), die de stelling van het ministerie van Cultuur heeft bevestigd. BSA heeft tegen deze beslissing van de Městský soud v Praze beroep ingesteld bij de Nejvyšší správní soud.
III – Prejudiciële vragen
29. Aangezien de Nejvyšší správní soud twijfels heeft over de uitlegging van de bepalingen van het recht van de Unie, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn [91/250] aldus worden uitgelegd dat, met het oog op de auteursrechtelijke bescherming van een computerprogramma als een werk overeenkomstig [deze] richtlijn, het begrip ‚de uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma’ ook de grafische gebruikersinterface van het computerprogramma of een deel daarvan omvat?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt een televisie-uitzending waarbij het publiek de [grafische gebruikers]interface van een computerprogramma of een deel daarvan zintuiglijk kan waarnemen, zonder echter dit programma actief te kunnen besturen, dan de mededeling aan het publiek van een auteursrechtelijk beschermd werk of een deel daarvan in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG [...]?”
IV – Analyse
A – Bevoegdheid van het Hof
30. In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing vestigt de verwijzende rechter er de aandacht op dat het Hof zich onbevoegd zou kunnen verklaren om op de door hem gestelde vragen te antwoorden.
31. De feiten van het hoofdgeding vonden immers plaats vóór de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie.
32. Volgens vaste rechtspraak is het Hof enkel bevoegd om de richtlijnen, wat de toepassing ervan in een nieuwe lidstaat betreft, uit te leggen vanaf de datum van diens toetreding tot de Europese Unie.(11)
33. Anderzijds heeft het Hof in het arrest Telefónica O2 Czech Republic(12) van 14 juni 2007 opgemerkt dat het in het hoofdgeding bestreden besluit was vastgesteld na de toetreding van de lidstaat tot de Unie, dat het een situatie regelde voor de toekomst en niet voor het verleden, en dat de nationale rechter het Hof vragen stelde over de wetgeving van de Unie die van toepassing was op het hoofdgeding. Vervolgens heeft het opgemerkt dat wanneer prejudiciële vragen de uitlegging van het recht van de Unie betreffen, het Hof daarover uitspraak doet, zonder dat het in beginsel de omstandigheden hoeft te onderzoeken waarin de nationale rechter de vragen heeft gesteld en toepassing denkt te geven aan de bepaling van het recht van de Unie waarvan hij het Hof om uitlegging verzoekt.(13)
34. Hoewel in de zaak die tot voornoemd arrest heeft geleid, de feiten van het geschil dateerden van vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Unie, was het in het hoofdgeding bestreden besluit vastgesteld na de toetreding.(14) Bijgevolg achtte het Hof zich bevoegd om uitspraak te doen over de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen.
35. In de onderhavige zaak doet zich een gelijkaardige situatie voor. De eerste beschikking van het ministerie van Cultuur dateert immers van 20 juli 2001, met andere woorden van vóór de toetreding van Tsjechië tot de Unie. Na verschillende bezwaren van BSA, die telkens zijn afgewezen door het ministerie van Cultuur, heeft laatstgenoemde instantie op 27 januari 2005 een nieuwe beschikking vastgesteld, waarbij de aanvraag van BSA wederom werd afgewezen.
36. Nadat BSA tevergeefs tegen deze nieuwe beschikking was opgekomen bij het ministerie van Cultuur, heeft zij de Městský soud v Praze om nietigverklaring van deze beschikking verzocht.
37. Laatstgenoemde rechtbank is de stelling van het ministerie van Cultuur bijgetreden, waarop BSA hoger beroep heeft ingesteld bij de Nejvyšší správní soud.
38. De beschikking die in het hoofdgeding aan de orde is, is dus vastgesteld na de toetreding van Tsjechië tot de Unie, namelijk op 27 januari 2005.
39. Bovendien beoogt deze beschikking een situatie te regelen voor de toekomst, aangezien zij betrekking heeft op het collectief beheer van de vermogensrechtelijke auteursrechten op computerprogramma’s door BSA, en hebben de prejudiciële vragen betrekking op de uitlegging van bepalingen van het recht van de Unie.
40. Gelet op deze elementen ben ik van mening dat het Hof bevoegd is om de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden.
B – Eerste prejudiciële vraag
41. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een grafische gebruikersinterface een uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en bijgevolg in aanmerking komt voor de auteursrechtelijke bescherming van computerprogramma’s.
42. Het probleem van de verwijzende rechter in de onderhavige zaak is dat de richtlijn het begrip computerprogramma niet definieert. De door de verwijzende rechter gestelde vraag doet vragen rijzen over het voorwerp en de draagwijdte van de door deze richtlijn geboden bescherming.
43. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst en vooral nagaan wat onder dit in richtlijn 91/250 bedoelde begrip moet worden verstaan, om daarna te kunnen vaststellen of een grafische gebruikersinterface een uitdrukkingswijze van dit begrip vormt.
44. Na het begrip computerprogramma te hebben onderzocht, zal ik uiteenzetten waarom ik van mening ben dat een grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 vormt en bijgevolg niet onder de door deze richtlijn geboden bescherming valt. Vervolgens zal ik uitleggen waarom een dergelijke interface volgens mij wel de bescherming van het gemeenrechtelijk auteursrecht geniet.
1. Begrip „computerprogramma”
45. Artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/250 bepaalt dat computerprogramma’s auteursrechtelijk worden beschermd als werken van letterkunde. Deze richtlijn bevat geen definitie van het begrip „computerprogramma” en geeft enkel aan dat dit begrip ook het voorbereidende ontwerpmateriaal omvat.(15)
46. De wetgever van de Unie heeft welbewust geen definitie gegeven. In haar voorstel voor een richtlijn(16) verduidelijkt de Commissie van de Europese Gemeenschappen immers dat „[d]eskundigen op dit gebied [...] van mening [zijn] dat elke definitie die in een richtlijn zou worden gegeven van hetgeen onder een programma moet worden verstaan onherroepelijk zal verouderen, aangezien de toekomstige ontwikkeling van de technologie de aard van de programma’s zoals wij deze thans kennen, zal wijzigen”.(17)
47. Hoewel de wetgever van de Unie weigert een vaste definitie te geven van het begrip computerprogramma die snel voorbijgestreefd zou kunnen zijn, reikt de Commissie in dit voorstel voor een richtlijn niettemin een aantal nuttige elementen aan. Zo merkt zij op dat dit begrip betrekking heeft op een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een gegevensverwerkende machine, een computer, bepaalde taken te laten uitvoeren.(18) De Commissie stelt eveneens dat in de huidige stand van de techniek onder de term programma dient te worden verstaan de uitdrukkingswijze in ongeacht welke vorm, taal, notatie of code van een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een computer een bepaalde taak of functie te laten verrichten.(19)
48. De Commissie voegt hieraan toe dat onder deze term alle voor de mens begrijpelijke of door de machine leesbare programmavormen dienen te worden begrepen op basis waarvan het programma dat een computer zijn functie laat vervullen, tot stand werd of kan worden gebracht.(20)
49. Hiermee bedoelt de Commissie in feite de geschreven tekens die de basis vormen van een computerprogramma, namelijk de broncode en de doelcode. Aan de oorsprong van een computerprogramma ligt immers de door de programmeur geschreven broncode. Die uit woorden opgebouwde code is begrijpelijk voor de mens, maar niet uitvoerbaar door een machine. Daartoe moet hij eerst door een compiler worden omgezet in een binaire machinetaal, die meestal bestaat uit de cijfers 0 en 1. Dat is de zogenaamde doelcode.
50. Deze codes zijn dus de schriftelijke neerslag van een computerprogramma, eerst in een voor de mens begrijpelijke taal, daarna in een voor de machine begrijpelijke taal. Zij vormen de uitdrukking van de idee van de programmeur en het lijdt geen twijfel dat zij in die hoedanigheid de door richtlijn 91/250 geboden auteursrechtelijke bescherming genieten.
51. Deze vaststelling wordt overigens bevestigd door de bewoordingen van artikel 10, lid 1, TRIPs-Overeenkomst, volgens hetwelk computerprogramma’s, in bron- dan wel doelcode, krachtens de Berner Conventie worden beschermd als letterkundige werken.
52. De vraag is nu of een grafische gebruikersinterface, als het op het scherm zichtbare resultaat van een computerprogramma, een uitdrukkingswijze van dit programma vormt en aldus de door richtlijn 91/250 geboden auteursrechtelijke bescherming geniet.
2. Het begrip „uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma”
53. Volgens de tiende overweging van de considerans van richtlijn 91/250 moet een computerprogramma de communicatie en wisselwerking met andere componenten van een computersysteem en met gebruikers ervan verzorgen en is hiervoor een logische en, waar nodig, fysieke koppeling en interactie vereist, waardoor tussen alle elementen van de programmatuur en apparatuur in alle door deze te vervullen functies enerzijds en andere programmatuur en apparatuur, alsmede de gebruikers anderzijds een passende wisselwerking mogelijk is. Vervolgens wordt verduidelijkt dat de onderdelen van het programma die deze koppeling en interactie tussen componenten van een systeem verzekeren, algemeen met de term „interfaces” worden aangeduid.(21)
54. Op informaticagebied neemt de interface dus verschillende vormen aan, die in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld, namelijk de fysieke interfaces en de logische of softwarematige interfaces. De fysieke interfaces omvatten met name de apparatuur zoals het computerscherm, het toetsenbord of de muis.
55. De softwarematige interfaces omvatten de koppelingsinterfaces, die in de software zijn verwerkt en een dialoog met andere onderdelen van het informaticasysteem mogelijk maken, en de interactieve interfaces, waar de grafische gebruikersinterface deel van uitmaakt.
56. De grafische gebruikersinterface, die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid, maakt immers communicatie mogelijk tussen het programma en de gebruiker ervan, bijvoorbeeld door middel van op het scherm zichtbare iconen en symbolen, vensters of rolmenu’s. Hij maakt ook interactie mogelijk tussen het programma en de gebruiker ervan. Daarbij kan het gaan om het eenvoudig verspreiden van informatie, maar de gebruiker kan ook de mogelijkheid krijgen om door middel van bepaalde bevelen instructies te geven aan het computerprogramma. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een map met de muis wordt aangeklikt en vervolgens naar de prullenbak wordt versleept, of bij de functies „kopiëren” en „plakken” van een tekstverwerker.
57. Om de hierna uiteengezette redenen ben ik van mening dat een grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt en aldus niet valt onder de rechtsbescherming die computerprogramma’s genieten.
58. Richtlijn 91/250 strekt ertoe computerprogramma’s te beschermen tegen elke vorm van reproductie waarvoor de houder van het recht geen toestemming heeft gegeven.(22)
59. De specificiteit van het auteursrecht op computerprogramma’s ligt volgens mij hierin dat een computerprogramma een utilitair doel heeft en dus ook als zodanig wordt beschermd, terwijl andere door het auteursrecht beschermde werken een rechtstreeks beroep doen op de menselijke zintuigen.
60. Zoals reeds gezegd in punt 47 van de onderhavige conclusie, duidt het begrip computerprogramma op een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een computer een specifieke taak of functie te laten uitvoeren.
61. Voorts ben ik van mening dat de uitdrukkingswijze van een computerprogramma, wat die ook moge zijn, moet worden beschermd zodra de reproductie ervan ook de reproductie van het computerprogramma zelf, waardoor de computer zijn taken kan uitvoeren, meebrengt. Dat is volgens mij de betekenis die de wetgever van de Unie aan artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 heeft willen toekennen.
62. Daarom is overigens ook het voorbereidende ontwerpmateriaal beschermd door het auteursrecht op computerprogramma’s, wanneer het de mogelijkheid biedt om een dergelijk computerprogramma tot stand te brengen.(23)
63. Dit materiaal kan bijvoorbeeld door de programmeur ontwikkelde structuren of organisatieschema’s omvatten, die kunnen worden omgezet in bron- of doelcode, waardoor een machine het computerprogramma kan uitvoeren.(24) Het door de programmeur opgestelde organisatieschema kan worden vergeleken met het scenario van een film.
64. Bijgevolg ben ik van mening dat het begrip „uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma” betrekking heeft op de uitdrukkingswijzen via welke een computerprogramma in staat kan worden gesteld de taken te vervullen waarvoor het is ontworpen.
65. De louter grafische gebruikersinterface kan echter niet tot een dergelijk resultaat leiden, aangezien de reproductie ervan niet de reproductie van het computerprogramma zelf meebrengt. Het is overigens mogelijk dat computerprogramma’s met een verschillende bron- en doelcode toch dezelfde interface hebben. De grafische gebruikersinterface onthult het computerprogramma dus niet, maar dient enkel om het gebruik ervan eenvoudiger en vlotter te maken.
66. Naar mijn oordeel vormt de grafische gebruikersinterface dus geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250.
67. De tegengestelde opvatting zou ertoe leiden dat louter op basis van de reproductie van de grafische gebruikersinterface bescherming zou worden toegekend aan een computerprogramma, en dus ook aan de bron- en doelcode ervan, zonder dat zelfs maar werd nagegaan of de onderliggende codes wel oorspronkelijk zijn, hetgeen kennelijk in strijd is met artikel 1, lid 3, van deze richtlijn, waarin wordt bepaald dat „een computerprogramma wordt beschermd wanneer het in die zin oorspronkelijk is, dat het een eigen schepping van de maker is”.
68. Om die redenen meen ik dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn en dat hij bijgevolg niet valt onder de door richtlijn 91/250 geboden bescherming.
69. Nochtans betekent dit niet dat een dergelijke interface geen enkele bescherming geniet.
3. De bescherming van de grafische gebruikersinterface door het gemeenrechtelijk auteursrecht
70. Hoewel de grafische gebruikersinterface niet als een uitdrukkingswijze van een computerprogramma kan worden beschouwd en dus niet als zodanig kan worden beschermd, ben ik van mening dat hij niettemin de bescherming geniet van het auteursrecht dat op grond van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 van toepassing is op elk werk van letterkunde en kunst.
71. Volgens het arrest Infopaq International(25) van 16 juli 2009 is het auteursrecht van toepassing op een voorwerp wanneer het oorspronkelijk is, in die zin dat het een eigen intellectuele schepping van de maker ervan is.(26)
72. Volgens mij lijdt het geen twijfel dat de grafische gebruikersinterface een intellectuele schepping kan zijn.
73. De totstandbrenging van een dergelijke interface vergt immers een aanzienlijke intellectuele inspanning van de maker, net zoals bij een boek of een muziekstuk. Achter de grafische gebruikersinterface schuilt immers een complexe, door de programmeur ontwikkelde structuur.(27) De programmeur hanteert een programmeertaal met een bepaalde structuur, waardoor specifieke commandoknoppen, zoals bijvoorbeeld „kopiëren-plakken”, kunnen worden gecreëerd, of waardoor handelingen zoals het dubbelklikken op een map om ze te openen of het klikken op een icoon om een geopend venster te minimaliseren, mogelijk worden gemaakt.
74. De grafische gebruikersinterface moet evenwel niet enkel het resultaat zijn van een intellectuele inspanning, zij moet krachtens artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 ook – om de woorden van het Hof te gebruiken – oorspronkelijk zijn in die zin dat zij een intellectuele schepping van de maker is.(28)
75. Het is moeilijk om vast te stellen of een grafische gebruikersinterface oorspronkelijk is, aangezien de meerderheid van de samenstellende elementen ervan een functioneel doel dient, namelijk het gebruik van het computerprogramma vereenvoudigen. Bijgevolg kunnen deze elementen noodzakelijkerwijs slechts op een beperkt aantal wijzen worden uitgedrukt, aangezien deze uitdrukking – zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt(29) – wordt bepaald door de technische functie die deze elementen vervullen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de muis die over het scherm beweegt en waarmee men een commandoknop kan aanklikken om een opdracht uit te voeren, of voor het rolmenu dat verschijnt wanneer een tekstbestand wordt geopend.
76. In dergelijke gevallen lijkt niet te zijn voldaan aan het oorspronkelijkheidscriterium, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren zodanig beperkt zijn dat de idee samenvalt met de uitdrukking ervan. Indien de interface toch als oorspronkelijk zou kunnen worden beschouwd, zou dit tot gevolg hebben dat aan bepaalde ondernemingen op de markt voor computerprogramma’s een monopolie werd toegekend, waardoor de ontwikkeling en de innovatie op deze markt aanzienlijk zouden worden afgeremd, hetgeen zou ingaan tegen de doelstelling van richtlijn 2001/29.(30)
77. Bijgevolg moet de nationale rechter per geval beoordelen of een grafische gebruikersinterface door de keuzes van de maker ervan, door de combinaties die deze tot stand brengt, en door het ontwerp van de interface een uitdrukking is van de eigen intellectuele schepping van de maker. Bij deze beoordeling dient de nationale rechter de elementen waarvan de uitdrukkingswijze door de technische functie ervan wordt bepaald, uit te sluiten.
78. In het licht van voorgaande overwegingen ben ik van mening dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en dat hij bijgevolg niet de door deze richtlijn geboden bescherming geniet. Hij geniet daarentegen wel auteursrechtelijke bescherming als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, wanneer hij een eigen intellectuele schepping van de maker is.
C – Tweede prejudiciële vraag
79. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending een mededeling van een werk aan het publiek vormt in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.
80. Ter terechtzitting van 2 september 2010 hebben partijen bij wijze van voorbeeld enkele gevallen genoemd waarin een grafische gebruikersinterface op een televisiescherm wordt getoond. Het kan onder meer gaan om het tonen van een tabel met verkiezingsresultaten tijdens een verkiezingsuitzending.
81. De verwijzende rechter twijfelt eraan of een dergelijke interface een mededeling aan het publiek kan vormen in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien deze interface op passieve wijze op een televisiescherm wordt getoond, zonder dat de kijkers de interface kunnen gebruiken of zelfs maar toegang hebben tot de computer of een ander apparaat dat ermee kan worden bestuurd.
82. Volgens mij vormt het loutere feit dat een grafische gebruikersinterface wordt getoond tijdens een televisie-uitzending geen mededeling van een werk aan het publiek in de zin van de artikelen 2, sub a, en 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.
83. Zoals ik reeds in punt 56 van de onderhavige conclusie heb betoogd, beoogt de grafische gebruikersinterface immers interactie tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan mogelijk te maken. De bestaansreden van een dergelijke interface ligt in het vergemakkelijken van het gebruik van het programma door de gebruiker.
84. De grafische gebruikersinterface onderscheidt zich dus door zijn bijzondere aard van andere door het gemeenrechtelijk auteursrecht beschermde werken. De oorspronkelijkheid ervan ligt in het ontwerp en in de manier waarop wordt gecommuniceerd met de gebruiker, die bijvoorbeeld commandoknoppen kan gebruiken of vensters kan openen.
85. Wanneer deze interface op een televisiescherm wordt getoond, verliest hij echter zijn oorspronkelijk karakter, doordat het wezenlijke bestanddeel ervan, namelijk de interactie met de gebruiker, onmogelijk wordt.
86. Wanneer de grafische gebruikersinterface is ontdaan van het wezenlijke bestanddeel dat hem kenmerkt, beantwoordt hij dus niet meer aan de definitie van een werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29. Hetgeen de televisieomroep via de televisieschermen toont en aan het publiek meedeelt, vormt dus niet langer een werk.
87. Daarom ben ik van mening dat het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending geen mededeling van een werk aan het publiek vormt in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien de interface hierdoor zijn hoedanigheid van werk in de zin van artikel 2, sub a, van deze richtlijn verliest.
V – Conclusie
88. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nejvyšší správní soud te antwoorden als volgt:
„1) De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s en geniet dus niet de door deze richtlijn geboden bescherming.
2) Wanneer de grafische gebruikersinterface een eigen intellectuele schepping van de maker is, geniet hij auteursrechtelijke bescherming als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.
3) Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien de interface hierdoor zijn hoedanigheid van werk in de zin van artikel 2, sub a, van deze richtlijn verliest.”
1 – Oorspronkelijke taal: Frans.
2 – Richtlijn van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 122, blz. 42).
3 – Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).
4 – PB L 336, blz. 1; hierna: „TRIPs-Overeenkomst”.
5 – PB L 89, blz. 6.
6 – Zie de definitie die de WIPO op haar website in haar typebepalingen betreffende de bescherming van computerprogramma’s heeft gegeven (http://www.wipo.int/edocs/mdocs/copyright/en/wipo_ip_cm_07/wipo_ip_cm_07_www_82573.doc).
7 – Zie de eerste, vierde en vijfde overweging van de considerans van de richtlijn.
8 – Zie artikel 1, lid 1, van die richtlijn.
9 – Zie artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29.
10 – 121/2000 Sb.; hierna: „wet inzake het auteursrecht”.
11 – Zie met name arrest van 10 januari 2006, Ynos (C‑302/04, Jurispr. blz. I‑371, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
12 – C‑64/06, Jurispr. blz. I‑4887.
13 – Punten 21 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
14 – Punten 19 en 20.
15 – In de zevende overweging van de considerans van deze richtlijn wordt opgemerkt dat „met het oog op deze richtlijn de term ‚computerprogramma’ alle programma’s in gelijk welke vorm moet omvatten, met inbegrip van programma’s die in de apparatuur zijn ingebouwd; dat deze term eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerpmateriaal moet omvatten dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende materiaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden”.
16 – Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB 1989, C 91, blz. 4; hierna: „voorstel voor een richtlijn”).
17 – Zie artikel 1, lid 1, eerste alinea, van het tweede deel van het voorstel voor een richtlijn, met het opschrift „Artikelsgewijze toelichting”.
18 – Zie punt 1.1 van het eerste deel van het voorstel voor een richtlijn, met het opschrift „Algemeen”. Zie eveneens voetnoot 6.
19 – Zie artikel 1, lid 1, tweede alinea, van het tweede deel van het voorstel voor een richtlijn.
20 – Zie artikel 1, lid 1, derde alinea, van het tweede deel van het voorstel voor een richtlijn.
21 – Zie elfde overweging van de considerans van de richtlijn.
22 – Zie de eerste en de tweede overweging van de considerans van de richtlijn.
23 – Zie de zevende overweging van de considerans van de richtlijn en punt 1.1 van het eerste deel van het voorstel voor een richtlijn.
24 – Voor een beknopt overzicht van de wijze waarop software wordt ontwikkeld, zie Caron, C., Droits d’auteur et droits voisins, 2e uitgave, Litec, Parijs, 2009, blz. 134 en 135, en Strowel, A., en Derclaye, E., Droit d’auteur et numérique: logiciels, bases de données, multimédia: droit belge, européen et comparé, Bruylant, Brussel, 2001, blz. 181 en 182.
25 – C‑5/08, Jurispr. blz. I‑6569.
26 – Punt 37.
27 – Voor een voorbeeld (in het Frans) van de wijze waarop een grafische interface wordt gecreëerd, zie de website: http://s.sudre.free.fr/Stuff/Interface.html.
28 – Zie reeds aangehaald arrest Infopaq International (punt 37).
29 – Zie punten 36 en 37.
30 – Zie tweede en derde punt van de considerans van deze richtlijn.