CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

V. TRSTENJAK

van 24 juni 2010 1(1)

Zaak C‑213/09

Barsoum Chabo

tegen

Hauptzollamt Hamburg-Hafen

[verzoek van het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Verordening EG nr. 1719/2005 – Gemeenschappelijk douanetarief – Specifiek recht – Paddenstoelconserven van geslacht Agaricus (champignons) – Evenredigheid – Toetsingscriterium bij ruime beoordelingsmarge – Landbouwdoelstellingen – Handelsdoelstellingen – Noodzaak – WTO –Landbouwovereenkomst – Artikel 4 – Tarifering – Ontoelaatbaarheid van variabele landbouwheffingen”





1.        Met dit verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG(2) wenst het Finanzgericht Hamburg (hierna: „verwijzende rechter”) te vernemen of de heffing van een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht over conserven van paddenstoelen van het geslacht Agaricus, dus champignons (hierna: champignonconserven), die buiten een vastgesteld contingent uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap zijn ingevoerd, verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel.

2.        Het Hof heeft zich in het verleden al bij gelegenheid kunnen uitspreken over de verenigbaarheid van extra bedragen over de invoer van champignonconserven uit derde landen met het evenredigheidsbeginsel.(3) Deze extra bedragen betroffen evenwel autonome landbouwheffingen van de Gemeenschap. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing werpt de vraag op of de criteria die het Hof heeft toegepast in het kader van de beoordeling van autonome landbouwheffingen, ook kunnen worden toegepast op een specifiek recht dat in de plaats is gekomen van de betreffende extra bedragen, en van dezelfde hoogte is als het maximumtarief dat is overeengekomen na onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: „WTO”).

I –    Toepasselijke bepalingen

A –    Wereldhandelsrecht

3.        De Gemeenschap is bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten(4) toegetreden tot het WTO-Verdrag en een reeks multi- en plurilaterale overeenkomsten. Tot deze multilaterale overeenkomsten behoren onder andere de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994(5) (hierna: „GATT 1994”) en de Overeenkomst inzake de landbouw(6) (hierna: „Landbouwovereenkomst”).

4.        De bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1947 (hierna: „GATT 1947”), waaronder met name de meestbegunstigingsclausule krachtens artikel I, lid 1, GATT 1947, zijn overgenomen in GATT 1994. Volgens de meestbegunstigingsclausule worden alle voordelen, preferentiële behandelingen, voorrechten of vrijstellingen die door een verdragspartij worden toegekend voor een product dat uit een willekeurig ander land afkomstig is of voor een willekeurig ander land is bestemd, ook onmiddellijk en zonder voorwaarden uitgebreid tot ieder gelijksoortig product dat afkomstig is van het grondgebied van iedere willekeurige andere verdragspartij of hiervoor bestemd is.

5.        In artikel II GATT 1947 worden de lijsten van de concessies van de leden van WTO geregeld. Lid 1, sub a, hiervan, bepaalt:

„Op het gebied van handel zal iedere verdragspartij de andere verdragspartijen een behandeling toekennen die niet minder gunstig is dan degene die is voorzien in het relevante deel van de overeenkomende lijst die in bijlage bij de onderhavige overeenkomst is gevoegd.”

6.        Artikel 4 van de Landbouwovereenkomst regelt de toegang tot de markt en bepaalt:

„1. De in de Lijsten opgenomen concessies inzake markttoegang betreffen consolidaties en verlagingen van tarieven, en andere daarin gespecificeerde verbintenissen inzake markttoegang.

2. De Leden handhaven geen, nemen geen en nemen evenmin opnieuw maatregelen van het type dat omgezet moet worden in gewone douanerechten (1), tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en in bijlage 5.”

7.        Voetnoot 1 bij het begrip „maatregelen” in artikel 4 van de Landbouwovereenkomst luidt:

„Deze maatregelen omvatten kwantitatieve invoerbeperkingen, variabele invoerheffingen, minimuminvoerprijzen, discretionaire invoervergunningenregelingen, niet-tarifaire maatregelen die in stand worden gehouden via staatshandelsondernemingen, vrijwillige uitvoerbeperkingen, en andere dergelijke grensbescherming dan gewone douanerechten […]”

8.        Artikel 5 van de Landbouwovereenkomst voorziet in een bijzondere beschermingsclausule in verband met de invoer van landbouwproducten. Een voorwaarde om een beroep te kunnen doen op deze bijzondere beschermingsclausule, is dat de betreffende producten op de lijst van verbintenissen wordt aangeduid met de afkorting „SSG”. Op de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap worden de goederen met de GN-code 2003 10 30 niet met deze afkorting aangeduid.

9.        In het kader van de Uruguay-Ronde heeft de Gemeenschap zich ertoe verplicht om in het kader van een contingent van 62 660 ton een ad-valoremrecht van maximaal 23 % te heffen op goederen met de GN-code 2003 10 30. Voorts heeft zij zich ertoe verplicht om buiten dit contingent ad-valoremrechten van maximaal 18,4 % en een specifiek tarief van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht te heffen. Deze verplichtingen zijn op de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap neergelegd bij de WTO. De Volksrepubliek China is sinds 1 december 2001 lid van de WTO. De Gemeenschap heeft het contingent voor goederen met de GN-code 2003 10 30 uit de Volksrepubliek China met ingang van 1 januari 2007 verhoogd tot 23 750 ton.(7)

B –    Gemeenschapsrecht(8)

10.      Blijkens artikel 33, lid 1, EG, heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot doel:

„a)      de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren;

b)      aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn;

c)      de markten te stabiliseren;

d)      de voorziening veilig te stellen;

e)      redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.”

11.      Krachtens artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief(9) in de bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87(10) gewijzigde versie (hierna: „gewijzigde verordening nr. 2658/87”) wordt door de Commissie een Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: „GN”) ingevoerd. Blijkens artikel 1, lid 3, eerste volzin, van de gewijzigde verordening nr. 2658/87 is de GN opgenomen in bijlage I hiervan. Volgens de tweede zin van dit lid worden in deze bijlage met name de invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: „GDT”) vastgesteld.

12.      Artikel 12, lid 1, van de gewijzigde verordening nr. 2658/87 bepaalt:

„De Commissie stelt jaarlijks bij verordening een volledige versie vast van de gecombineerde nomenclatuur, met de daarbij behorende tarieven van invoerrechten van het gemeenschappelijk douanetarief zoals die voortvloeit uit door de Raad of door de Commissie vastgestelde bepalingen. Voornoemde verordening wordt uiterlijk op 31 oktober in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt en is met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar van toepassing.”

13.      Blijkens artikel 9, lid 2, eerste streepje van de gewijzigde verordening nr. 2658/87 mag dit geen wijziging inhouden van de hoogte van de invoerrechten.

14.      Bijlage I bij de gewijzigde verordening nr. 2658/87 is bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87(11), vervangen met ingang van 1 januari 2006.

15.      Deel I van bijlage I bij verordening nr. 1719/2005 bevat inleidende bepalingen, waaronder een lijst van de gebruikte tekens en afkortingen. Volgens deze lijst heeft de afkorting „kg/net eda” de betekenis „kilogram netto-uitlekgewicht”.

16.      Deel II van deze bijlage bevat het GDT dat in het onderhavige geval ratione temporis van toepassing is. Hoofdstuk 20 van het GDT betreft de bereidingen van groenten, van vruchten en van andere plantendelen. Dit hoofdstuk bevat de volgende posten:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

Bijzondere maatstaf

1

2

3

4

2003

Paddenstoelen en truffels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur:

   

2003 10

- Paddenstoelen van het geslacht Agaricus

   

2003 10 20

-- voorlopig verduurzaamd, volledig gekookt

18,4 + 191 €/100 kg/net eda (1)

kg/net eda

2003 10 30

-- andere

18,4 + 222 €/100 kg/net eda (1)

kg/net eda


17.      Voetnoot 1 luidt:

„Het specifieke bedrag wordt, bij wijze van autonome maatregel, geheven over het netto-uitlekgewicht.”

18.      Bij verordening (EG) nr. 1864/2004 van de Commissie van 26 oktober 2004 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor uit derde landen ingevoerde conserven van paddenstoelen(12) worden de contingenten vastgesteld waarbinnen een begunstigde toegang tot de markt wordt verleend. De punten 1, 7 en 10 van de considerans van deze verordening in de versie van na verordening (EG) nr. 1995/2005 van de Commissie van 7 december 2005 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1864/2004(13) (hierna: „gewijzigde verordening nr. 1864/2004”) luiden als volgt:

„(1) Op grond van de Overeenkomst inzake de landbouw […] die is gesloten tijdens de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen, heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden om met ingang van 1 juli 1995 onder bepaalde voorwaarden communautaire tariefcontingenten voor conserven van paddenstoelen van het geslacht ‚Agaricus’ spp. van de GN-codes 0711 90 40, 2003 10 20 en 2003 10 30 te openen.

[…]

(7) Onverminderd het resultaat van de onderhandelingen op grond van artikel XXIV.6 van de GATT (1994) moet, om de traditionele handelsstromen in stand te houden en er tegelijk voor te zorgen dat de markt van de Gemeenschap openblijft voor nieuwe leverende derde landen, bij de bepaling van de hoeveelheid conserven van paddenstoelen van het geslacht ‚Agaricus’, die in het kader van de tariefcontingenten in de Gemeenschap kan worden ingevoerd, rekening worden gehouden met de preferenties die zijn vastgesteld in de Europa-overeenkomsten met Bulgarije en Roemenië. [...]

[...]

(10) De markt van de Gemeenschap moet verder in toereikende mate en tegen stabiele prijzen van de betrokken producten worden voorzien, terwijl onnodige marktverstoringen in de vorm van hevige prijsschommelingen en negatieve gevolgen voor de communautaire producenten moeten worden voorkomen. Daartoe dient de concurrentie tussen importeurs steeds meer te worden bevorderd en dient de administratieve last voor importeurs te worden beperkt.”

19.      Artikel 1, lid 1, van deze verordening voorziet onder andere in tariefcontingenten voor de invoer van champignonconserven van de GN-code 2003 10 30. Volgens artikel 1, lid 2, eerste alinea, van deze verordening bedraagt het ad-valoremrecht voor de producten uit de GN-code 2003 10 30, 23 %.

20.      Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties(14) voorziet in artikel 1, lid 1, hiervan in een schema van algemene tariefpreferenties. Krachtens lid 2 van deze bepaling bevat dit schema een algemene regeling alsmede bijzondere regelingen. Krachtens artikel 2 van deze verordening zijn de begunstigde landen in bijlage I vermeld. In bijlage I staat China als land vermeld, waarvoor de algemene regeling geldt. Krachtens artikel 4 van deze verordening worden de producten die onder de algemene regeling vallen in bijlage II vermeld. In bijlage II staat hoofdstuk 20 van het GDT vermeld, waartoe ook GN-code 2003 10 30 behoort.

21.      In artikel 7, lid 2, eerste volzin, en lid 5, van deze verordening wordt bepaald:

„2. De ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten die in bijlage II als gevoelig zijn aangemerkt, worden met 3,5 procentpunten verlaagd.

[…]

5. Wanneer de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten die in bijlage II als gevoelig zijn aangemerkt, zowel ad-valoremrechten als specifieke rechten omvatten, worden de specifieke rechten niet verlaagd.”

22.      Volgens bijlage II worden de producten die onder hoofdstuk 20 van het GDT vallen, als gevoelig aangemerkt.

II – De feiten

23.      Op 6 maart 2006 verzocht de onderneming van eigenaar Barsoum Chabo (hierna: „verzoeker in het hoofdgeding”), 1 000 dozen paddenstoelenconserven uit de Volksrepubliek China in het vrije verkeer te mogen brengen. De producten werden aangegeven als „paddenstoelen in pekel, zonder azijn verduurzaamd”, onder GN-code 2003 90 00 (andere paddenstoelen dan paddenstoelen van het geslacht Agaricus). De inklaring vond plaats conform de aangifte, onder toepassing van een ad-valoremrecht van 14,9 %.

24.      Vóór 6 maart 2006 had de onderneming van verzoeker in het hoofdgeding al een aangifte gedaan die wat de identificatie van de producten betreft, identiek was. Met betrekking tot eerdere invoer was een onderzoek naar de producten ingesteld. Uit een indelingsrapport dat in verband met dit onderzoek was opgesteld, kwam naar voren dat het bij deze eerdere invoer geen producten had betroffen die onder GN-code 2003 90 00 vielen, maar veeleer champignonconserven van GN-code 2003 10 30.

25.      Bij besluit van 27 februari 2007 legde het Hauptzollamt Hamburg-Hafen (hierna: „verweerder in het hoofdgeding”), verzoeker in het hoofdgeding voor de invoer van 6 maart 2006 een naheffing van invoerrechten op van in totaal 27 507,13 EUR. Daarbij deelde verweerder in het hoofdgeding de paddenstoelenconserven op basis van het indelingsrapport in onder GN-code 2003 10 30 en paste hij een ad-valoremrecht toe van 14,9 %, te vermeerderen met een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Tegen deze aanslag diende verzoeker in het hoofdgeding op 5 maart 2007 bezwaar in, dat op 7 december 2007 werd afgewezen.

III – Procedure voor de verwijzende rechter

26.      Op 9 januari 2008 heeft verzoeker in het hoofdgeding beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Hij vordert nietigverklaring van de aanslag van 21 februari 2007 in de versie van de beschikking op bezwaar van 7 december 2007 en voert daarbij onder andere aan dat de specifieke heffing ter hoogte van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht onevenredig is om de reden dat dit overeenkomt met een invoerverbod. Verweerder in het hoofdgeding vordert verwerping van het beroep. Bij het specifieke recht betreft het geen vrijwaringsrechten, maar normale douanerechten. Dit vormt dan ook geen invoerverbod.

27.      Naar de verwijzende rechter heeft vastgesteld, moeten de ingevoerde paddenstoelenconserven worden ingedeeld onder GN-code 2003 10 30. Derhalve is het voor deze GN-code geldende recht relevant. De verwijzende rechter betwijfelt echter of het uit deze post voortvloeiende heffingstarief geldig is. Hij vraagt zich af of het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht kan worden beschouwd als evenredig. Hij verwijst in verband hiermee op de arresten van het Hof in de zaken C‑26/90, Wünsche(15), en C‑296/94, Pietsch(16). In deze arresten heeft het Hof vastgesteld dat de extra bedragen, die ter opheffing van verstoringen van de interne markt over champignonconserven uit derde landen waren geheven, op grond van hun buitensporige hoogte onevenredig waren.

28.      De vraag is of deze rechtspraak ook kan worden toegepast op het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Voor toepasbaarheid spreekt dat het zowel bij het specifieke recht als bij extra rechten een vrijwaringsrecht ten gunste van de producenten uit de Gemeenschap betreft. Het specifieke recht, dat wordt geheven op de invoer van champignonconserven buiten het bij verordening nr. 1864/2004 geopende contingent, moet kostenvoordelen opheffen van champignonconserven die uit de Volksrepubliek China afkomstig zijn. Het specifieke recht stijgt ook ver uit boven de hoogte die noodzakelijk is voor de nuttige werking van de vrijwaringsmaatregel. Het specifieke recht komt derhalve neer op een feitelijk invoerverbod en een economische sanctie van de importeurs. Dit geldt tevens wanneer rekening wordt gehouden met prijsschommelingen als gevolg van kwaliteitsverschillen.

29.      Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op, dat de inkoopprijs die handelaren in het tijdvak dat hier aan de orde is moesten betalen voor champignonconserven uit de Volksrepubliek China, 0,93 EUR per kg bedroeg. De prijs voor ingeblikte champignons van eerste keus uit Frankrijk bedroeg in juni 2007, 2,70 EUR per kg. In juni 2006 kostten ingeblikte champignons in schijfjes van tweede keus uit de Gemeenschap, 2,70 EUR per kg. Het specifieke recht bedraagt 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht, dus omgerekend 2,22 EUR per kg.

30.      De verwijzende rechter wijst erop dat het specifieke recht meer dan 200 % van de invoerprijs van champignonconserven uit de Volksrepubliek China bedraagt. Verder overschrijdt dit regelmatig het verschil tussen de kostprijs in de Gemeenschap en de invoerprijs uit de Volksrepubliek China. Tot slot maakt het specifieke recht evenmin onderscheid naargelang de kwaliteitsklassen.

IV – Prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof

31.      Aangezien de verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van het specifieke recht met het evenredigheidsbeginsel, heeft hij in zijn verwijzingsbeslissing van 13 mei 2009, ingekomen ter griffie van het Hof op 15 juni 2009, de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is het uit het douanetarief voor derde landen en het preferentieel tarief voortvloeiende extra bedrag van 222 EUR per 100 kg nettoproductgewicht, dat wordt geheven bij de invoer van verduurzaamde paddenstoelen van het geslacht Agaricus (GN-code 2003 10 30), ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel?”

32.      Verzoeker in het hoofdgeding, de Raad en de Commissie hebben binnen de termijn van artikel 23 van het Statuut van het Hof schriftelijke opmerkingen ingediend.

33.      Op 29 april 2010 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waaraan vertegenwoordigers van verzoeker in het hoofdgeding, de Italiaanse regering, de Raad en de Commissie hebben deelgenomen.

V –    Belangrijkste argumenten van partijen

34.      Volgens verzoeker in het hoofdgeding is het specifieke recht voor goederen uit GN-code 2003 10 30 ter hoogte van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht onevenredig.

35.      Ten eerste verhindert een recht van deze hoogte de afzet van champignons met oorsprong uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap. Vanuit de optiek van de consument zijn Chinese champignons van duidelijk mindere kwaliteit dan die uit de Gemeenschap. Chinese champignons kunnen enkel in de Gemeenschap worden afgezet wanneer hun prijs beduidend lager ligt dan die voor champignons uit de Gemeenschap. Het is niet mogelijk een dergelijke prijs vast te stellen wanneer het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht wordt geheven. Ook kan zonder extra kosten een onderscheid worden gemaakt tussen kwaliteitsklassen. Verder kan de verstrekking van subsidies aan de producenten uit de Gemeenschap worden toegepast als minder vergaand middel om de prijs van in de Gemeenschap geproduceerde paddenstoelen te laten dalen. De toepassing van een lager tarief voldoet tevens aan de doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om te zorgen voor de levering aan de verbruikers tegen redelijke prijzen.

36.      Uit de door de Commissie overgelegde gegevens blijkt dat het specifieke recht samen met het ad-valoremrecht en de omvang van het contingent zijn taak reeds heeft vervuld. Voor een ernstige verstoring van de markt voor champignons in de Gemeenschap hoeft niet meer te worden gevreesd. Daarenboven is de heffing van rechten in strijd met de doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de productiviteit te doen toenemen en de productiefactoren optimaal te gebruiken.

37.      Naar mening van de Italiaanse regering is het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen van de GN-code 2003 10 30 verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel.

38.      Het specifieke recht heeft tot doel de champignonproducenten in de Gemeenschap te beschermen. De heffing ervan voorkomt dat de prijzen van champignons in de Gemeenschap te sterk dalen door de invoer uit de Volksrepubliek China. Het is derhalve geschikt voor de nastreving van de doelstelling. De heffing van het specifieke recht is ook noodzakelijk. Het is niet mogelijk om champignons onder te verdelen in kwaliteitsklassen. Aangezien de betrokken goederen in de optiek van de afnemers champignonconserven zijn, moet worden uitgegaan van de prijs van het hoogste kwaliteitsniveau. Lagere prijzen voor lagere kwaliteitsniveaus leiden er namelijk toe dat de consumenten zich op deze producten richten. Het specifieke recht vormt evenmin een feitelijk importverbod. Ten eerste heeft het specifieke recht tot doel een te grote invoer uit derde landen te voorkomen. Ten tweede kan niet anders dan worden vastgesteld dat champignons uit de Volksrepubliek China ook buiten de vastgestelde contingenten worden ingevoerd in de Gemeenschap. Het specifieke recht heeft dan ook feitelijk niet het effect gehad van een importverbod.

39.      Naar mening van de Raad is het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen uit de GN-code 2003 10 30 verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel.

40.      De arresten waarop verzoeker in het hoofdgeding zich beroept, hadden autonome landbouwheffingen als onderwerp. Dit waren eenzijdige beschermende maatregelen van de Gemeenschap om de prijzen voor producten uit de Gemeenschap te stabiliseren. Op basis van deze doelstelling was het bij autonome landbouwheffingen mogelijk en ook noodzakelijk om de hoogte van de extra bedragen gericht vast te stellen en daarbij de prijzen in het derde land en de verschillende kwaliteitsklassen in aanmerking te nemen.

41.      Het specifieke recht is anders van aard, is onderworpen aan een ander kader en streeft andere doelstellingen na. De rechtspraak met betrekking tot de autonome beschermingsmaatregelen kan derhalve niet worden toegepast op het specifieke douanetarief. Met het specifieke recht worden niet alleen landbouw-, maar ook handelsdoelstellingen nagestreefd. Vanuit het oogpunt van het landbouwbeleid moet het recht verzekeren dat producenten uit de Gemeenschap hun producten kunnen afzetten tegen prijzen, die hun een redelijke levensstandaard garanderen. Tegelijkertijd moet een toereikende voorziening worden verzekerd, waarbij producten uit derde landen gecontroleerd en in juiste mate worden toegelaten. Indien alleen de bescherming van producenten uit de Gemeenschap werd nagestreefd, hadden ook verdergaande maatregelen kunnen worden getroffen. De Gemeenschap streeft met het specifieke recht echter ook handelspolitieke doelstellingen na. Met betrekking tot deze handelspolitieke doelstellingen heeft zij haar speelruimte aanzienlijk beperkt. Variabele landbouwheffingen zijn bij gebreke van transparantie ervan, bewust afgeschaft. Verder mochten geen rechten meer worden geheven die uitstegen boven de in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bedoelde maxima.

42.      Het specifieke recht op champignonconserven is vastgesteld op een niveau dat de facto hetzelfde was als de tot dan toe geldende status quo die begin jaren ’80 door de Raad was vastgelegd. Hoewel het niveau werkelijk hoog ligt, is het specifieke recht niet onevenredig. Allereerst moet in aanmerking worden genomen dat de Raad noch verplicht is om producenten uit de Gemeenschap en derde landen gelijk te behandelen, noch om producenten uit derde landen toegang tot de Gemeenschap te verlenen onder voorwaarden waaronder zij met producenten uit de Gemeenschap kunnen concurreren. Voorts worden producenten uit derde landen evenmin in grotere mate benadeeld dan voor het bereiken van de landbouw- en handelspolitieke doelstellingen van de Gemeenschap noodzakelijk is. De hoogte van het specifieke recht moet een afschrikkend effect hebben. Bovendien moet rekening worden gehouden met de logica achter het onderhandelingssysteem in het kader van de WTO, die met betrekking tot de wederzijds gegarandeerde markttoegang wordt gekenmerkt door de idee van do ut des. De vastgestelde maximumtarieven die gelden voor invoer uit alle lidstaten van de WTO en voor onbepaalde tijd, mogen niet worden overschreden. Nieuwe onderhandelingen over vastgestelde douanetarieven zijn omslachtig en kostbaar. De prijzen fluctueerden zeer sterk en daarmee ook de verschillen tussen de prijzen voor goederen uit de Gemeenschap en die uit de Volksrepubliek China. Derhalve is na onderhandelingen een specifiek recht vastgesteld van een hoogte die moet waarborgen dat de werking ervan niet al na korte tijd wordt opgeheven door de prijsschommelingen.

43.      Op de keper beschouwd moet worden vastgesteld dat het complete systeem voor de invoer van champignonconserven zijn doel heeft bereikt. In deze context mag niet buiten beschouwing blijven dat er een tariefcontingent bestaat in het kader waarvan de markt toegankelijker wordt gemaakt. Gelet op de (weliswaar afgeremde) achteruitgang van de productie in de Gemeenschap, kan zelfs de vraag worden gesteld of het vastgestelde maximum voor het specifieke recht niet te laag is met betrekking tot de landbouwdoelstellingen.

44.      Het specifieke recht is evenmin onevenredig om de reden dat het geen onderscheid maakt tussen verschillende kwaliteitsklassen. Tussen de verschillende kwaliteitsklassen bestaan namelijk substitutie-effecten. Indien onderscheid wordt gemaakt tussen kwaliteitsklassen, ontstaat daarenboven het gevaar voor schending van de beginselen van de rechtszekerheid en de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht. Een dergelijk onderscheid met de beoogde compensatie van de prijsverschillen tot doel, is evenmin verenigbaar met de juridische verplichtingen van de Gemeenschap op het gebied van de wereldhandel. Ook leidt een onderscheid tussen kwaliteitsklassen tot een overmatige belasting van douanebeambten en aangevers.

45.      Tot slot wijst de Raad erop dat een oordeel van het Hof dat het specifieke recht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, de positie van de Gemeenschap in het kader van de WTO zou verzwakken. De douanetarieven op de lijsten met verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO zijn gebaseerd op onderhandelingen en derhalve op wederzijdse, multilaterale concessies van de leden van de WTO. Indien van de Gemeenschap wordt verlangd dat unilateraal gunstiger voorwaarden voor de toegang van champignonconserven uit derde landen tot de interne markt worden toegekend dan multilateraal in onderhandelingen is overeengekomen, zal het haar nauwelijks lukken om in onderhandelingen een vergelijkbare compensatie voor de toegang van producten uit de Gemeenschap tot de markt van het betreffende derde land te verkrijgen.

46.      Ook de Commissie is van mening dat het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen van de GN-code 2003 10 30 verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel.

47.      De Commissie wijst er allereerst op dat de rechtspraak waarop de verwijzende rechter zich beroept, betrekking had op autonome vrijwaringsmaatregelen van de Gemeenschap van vóór de oprichting van de WTO en vóór de inwerkingtreding van Landbouwovereenkomst. Voordat de Landbouwovereenkomst in werking trad, was de Gemeenschap bevoegd om ter bescherming van de Gemeenschapsindustrie de douanerechten aan te passen en ook niet-tarifaire maatregelen af te kondigen. Deze rechtspraak kan echter niet op het specifieke recht worden toegepast.

48.      Het specifieke recht is slechts een onderdeel van een compleet systeem voor de regeling van de invoer van champignonconserven uit derde landen. Met dit complete systeem worden enerzijds landbouwdoelstellingen nagestreefd, die met de betreffende gemeenschappelijke marktorganisatie zijn verbonden. Een landbouwdoelstelling is om door de opening van een contingent een passend aanbod van champignonconserven op de interne markt te waarborgen. Een andere landbouwdoelstelling is om dit passende aanbod af te stemmen op de eisen van de markt met betrekking tot vraag en aanbod. Tot slot wordt de landbouwdoelstelling nagestreefd om negatieve effecten op de gemeenschapsproductie te voorkomen die zouden kunnen voortvloeien uit de invoer van champignonconserven uit derde landen in de Gemeenschap buiten het bedoelde contingent.

49.      Anderzijds worden ook handelspolitieke doelstellingen nagestreefd. In het kader van de Uruguay-Ronde zijn landbouwheffingen afgeschaft en vaste douanerechten voor landbouwproducten overeengekomen. Verder is de doelstelling nagestreefd om de invoerheffingen op landbouwproducten te laten dalen. Met de instelling van het complete systeem is de Gemeenschap ook deze verplichtingen nagekomen.

50.      Verder wijst de Commissie erop dat de instellingen van de Gemeenschap op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk handelsbeleid, politieke, economische en sociale besluiten moesten nemen. Derhalve beschikten zij op deze gebieden over een ruime beoordelingsmarge. Om deze reden hoeft in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van het specifieke recht slechts te worden onderzocht of dit ongeschikt was om de nagestreefde doelstelling te bereiken. Een dergelijke beperking van de rechterlijke toetsing is tevens geboden om de reden dat de gemeenschapswetgever bij de verwezenlijking van de gestelde doelstellingen een evenwicht moet bereiken tussen de landbouwdoelstellingen en de handelsdoelstellingen.

51.      De toepassing van het specifieke recht is niet kennelijk ongeschikt om de bovengenoemde doelstellingen te bereiken. Het vermindert namelijk de economische stimulans voor de invoer van champignonconserven buiten het vastgestelde contingent. Invoer buiten het vastgestelde contingent is economisch slechts interessant wanneer de vraag binnen de Gemeenschap zo groot is, dat de importeur ondanks de belastingdruk een voldoende winstmarge kan behalen.

52.      Bij de onderhandelingen in het kader van de Uruguay-Ronde, die uiteindelijk hebben geleid tot de overeengekomen maximumheffingen, is de Commissie uitgegaan van het bedrag in verordening (EEG) nr. 1796/81 van de Raad van 30 juni 1981 betreffende maatregelen ten aanzien van de invoer van conserven van gekweekte paddenstoelen.(17) Dit werd omgerekend van de referentiegrootte nettogewicht in de referentiegrootte netto-uitlekgewicht, hetgeen resulteerde in 278 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Op basis van de overeenkomst om de bestaande tarieven over een periode van vijf jaar te laten dalen met 20 %, ontstond uiteindelijk het bedrag van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Bij de onderhandelingen over de hoogte van het specifieke recht heeft de Commissie rekening gehouden met mogelijke invoer uit alle leden van de WTO. In deze context moet allereerst in aanmerking worden genomen dat het specifieke recht geldt voor invoer uit alle leden van de WTO. Verder moet rekening worden gehouden met het feit dat de prijzen voor champignonconserven aanmerkelijke schommelingen kennen. Het specifieke recht ligt echter vast en kan bij wisselende prijsverhoudingen dus niet naar boven worden aangepast.

53.      Een specifieke heffing van deze hoogte is ook noodzakelijk. Voorkomen moet worden dat de productie in de Gemeenschap wordt verstikt onder de druk van Chinese invoer. De gegevens inzake de ontwikkeling van de handel in champignonconserven bevestigen dat de heffing van het specifieke recht geen werking heeft gehad die kan worden vergeleken met een invoerverbod. De invoer van champignonconserven uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap heeft de vastgestelde contingentomvang altijd overschreden. Bijgevolg leidt de heffing van het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht er niet toe dat marktdeelnemers door het bereiken van het vastgestelde contingent worden afgehouden van de invoer van champignonconserven. Derhalve kan er niet van worden uitgegaan dat hun invoer regelmatig economisch onaantrekkelijk wordt door de heffing van het specifieke recht.

54.      Uit de gegevens inzake de ontwikkeling van de handel met champignonconserven kwam tevens naar voren dat de doelstellingen van een zekere prijsstabilisering en een vertraging van de neerwaartse tendens van de productie in de Gemeenschap zijn bereikt dankzij het specifieke recht ten bedrage van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht als een van de elementen van het complete systeem voor de invoer van champignonconserven, zonder daarbij een passend aanbod van champignonconserven op de interne markt in gevaar te brengen. Het blijkt dat er een samenhang bestaat tussen de prijsschommelingen en de ontwikkelingen van de invoerhoeveelheden, die vanwege de aanvoerroutes echter enigszins in tijd zijn vertraagd. Om de reden dat het specifieke recht wordt geheven op de invoer van champignonconserven buiten het contingent, is gekomen tot een aanpassing van het aanbod en derhalve indirect tot een zekere prijsstabiliteit binnen de Gemeenschap. Tot slot heeft de verzoeker in het hoofdgeding de mogelijkheid gehad om een invoercertificaat te verkrijgen. Het contingent voor invoer uit de Volksrepubliek China is sinds 2007 verhoogd.

55.      Verder wijst de Commissie erop dat ter verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen ook maatregelen zijn gerechtvaardigd die leiden tot aanmerkelijke economische nadelen voor bepaalde marktdeelnemers. In beginsel had de Gemeenschap nog veel zwaardere middelen tot haar beschikking, zoals de verhoging van het specifieke recht, de vermindering of de afschaffing van het contingent of zelfs het instellen van een invoerverbod. De middelen van de Gemeenschap ter regulering van de toegang tot de interne markt zijn door de Landbouwovereenkomst echter beperkt tot rechten. Op basis van het wereldhandelsrecht is het echter toegestaan om bij de overschrijding van het vastgestelde contingent een specifiek recht te heffen, waarvan de hoogte is vastgelegd in de lijsten met verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO. Dat de toegepaste rechten en de contingentomvang overeenstemmen met de douanetarieven in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO, ligt aan het feit dat de handel in champignonconserven zich ontwikkelt in overeenstemming met de bedoelingen die de Gemeenschap bij de onderhandeling over deze douanetarieven had.

56.      Tot slot is het op basis van de volkenrechtelijke verplichting van de Gemeenschap een vast douanetarief na te leven, niet mogelijk om binnen de betreffende GN-code onderscheid te maken tussen de kwaliteitsklassen.

VI – Juridische beoordeling

57.      De verwijzende rechter twijfelt aan de evenredigheid van het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht dat volgens het GDT wordt geheven op goederen van de GN-code 2003 10 30, dus champignonconserven, wanneer deze in de Gemeenschap worden ingevoerd buiten het bij de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 geopende contingent. Daar de verwijzende rechter zich beroept op de rechtspraak van het Hof inzake de evenredigheid van landbouwheffingen, zal ik allereerst hier op ingaan (A). Aansluitend zal ik onderzoeken of het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht in het licht van deze rechtspraak als verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel kan worden beschouwd (B).

A –    De rechtspraak van het Hof inzake landbouwheffingen

58.      Het Hof heeft in een serie arresten(18) de geldigheid onderzocht van verordeningen van de Commissie en de Raad, waarmee tijdelijke, respectievelijk blijvende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de champignonproducenten in de Gemeenschap. Volgens deze verordeningen werd een extra bedrag geheven over de invoer van champignonconserven uit bepaalde derde landen, voor zover deze buiten een bepaald contingent werden ingevoerd.

59.      In deze arresten heeft het Hof allereerst verduidelijkt dat de heffing van een extra bedrag ter voorkoming van verstoringen van de interne markt in beginsel noodzakelijk was.(19) Verder heeft het verduidelijkt dat met het oog op dit doel een zodanig extra bedrag kon worden vastgesteld, dat de invoer uit derde landen economisch onaantrekkelijk werd.(20)

60.      In deze gevallen oordeelde het Hof echter, in het licht van de nagestreefde doelstelling, dat de hoogte van het extra bedrag niet noodzakelijk was. Naar zijn oordeel werkte de heffing van het extra bedrag wegens de buitensporige hoogte ervan, feitelijk als een economische sanctie. Daar de vrijwaringsmaatregel niet tot doel had om een door een economische sanctie ondersteund invoerverbod op te leggen, was het extra bedrag hoger dan noodzakelijk.(21) Het Hof heeft in een geval, waarin het geheven extra bedrag ongeveer tweederde van de kostprijs in de Gemeenschap van champignons van eerste kwaliteit bedroeg, al geoordeeld dat dit feitelijk werkte als een economische sanctie.(22)

61.      Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hoogte van een landbouwheffing met het evenredigheidsbeginsel, derhalve twee drempels worden onderscheiden.

62.      De eerste drempel wordt bereikt, wanneer het extra bedrag zo hoog is dat de invoer van champignonconserven uit derde landen buiten het vastgestelde contingent hierdoor economisch onaantrekkelijk wordt. De heffing van een extra bedrag van deze hoogte kan worden beschouwd als noodzakelijk ter verwezenlijking van de doelstelling om verstoringen van de interne markt te voorkomen. Het Hof kent de gemeenschapsinstellingen een ruime beoordelingsmarge toe bij de beoordeling wanneer deze drempel is bereikt.(23)

63.      Een tweede drempel wordt echter bereikt wanneer het extra bedrag zo hoog is, dat het de invoer van champignonconserven niet slechts economisch onaantrekkelijk maakt, maar feitelijk ook de werking heeft van een economische sanctie. Het Hof heeft geoordeeld dat een extra bedrag van deze hoogte niet meer noodzakelijk is. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat het ter voorkoming van verstoringen van de interne markt door invoer uit derde landen voldoende is om de invoer economisch onaantrekkelijk te maken. Het is echter niet absoluut noodzakelijk de invoer te verbieden en een sanctie op te leggen in geval van schendingen van dit invoerverbod. Het Hof is ervan uitgegaan dat sprake is van een sanctie wanneer een extra bedrag wordt geheven dat dusdanig hoog is, dat het de facto de werking heeft van een economische sanctie. De heffing van een extra bedrag dat buitensporig hoog is, werkt feitelijk namelijk als een invoerverbod, dat gepaard gaat met economische sancties.

64.      Alvorens in te gaan op de beoordeling van het specifieke recht en de vraag of de aangehaalde rechtspraak hier op kan worden toegepast, wil ik eerst wijzen op twee belangrijke punten met betrekking tot de extra bedragen die het voorwerp waren van deze arresten. Allereerst ging het bij de extra bedragen om maatregelen van de Gemeenschap waarmee zij in de eerste plaats de landbouwdoelstelling nastreefde om ter bescherming van producenten in de Gemeenschap verstoringen van de interne markt te voorkomen, die waren ontstaan of dreigden te ontstaan door een overmatige invoer van champignonconserven uit derde landen. Verder betrof het maatregelen die vóór de oprichting van de WTO en derhalve vóór de inwerkingtreding van de Landbouwovereenkomst respectievelijk vóór de toetreding van de Volksrepubliek China tot de WTO, waren toegestaan.

B –    Evenredigheid van het specifieke recht

65.      De verwijzende rechter stelt het Hof de vraag of de heffing van een specifiek recht ten bedrage van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht op champignonconserven uit de Volksrepubliek China met inachtneming van de aanwijzingen uit de bovenvermelde rechtspraak betreffende de extra bedragen kan worden beschouwd als evenredig.

66.      Volgens vaste rechtspraak zijn maatregelen waarbij de deelnemers aan het economisch verkeer financiële lasten worden opgelegd, slechts evenredig, wanneer zij geschikt en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd. Daarbij geldt, dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich meebrengt; voorts mogen de op te leggen lasten niet onevenredig zijn aan het nagestreefde doel.(24)

67.      Zoals de Italiaanse regering terecht constateert, begint de toetsing of de heffing van het specifieke recht ter hoogte van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel, met de vaststelling van de doelstellingen die met deze maatregel worden nagestreefd (1). Daar het doelstellingen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk handelsbeleid betreft en de instellingen van de Gemeenschap op deze gebieden over een ruime beoordelingsmarge beschikken, is de vraag welk criterium moeten worden gebruikt wanneer van een ruime beoordelingsmarge sprake is (2). Aangezien ik ervan uitga dat ook het feit dat de instellingen van de Gemeenschap over een ruime beoordelingsmarge beschikken niet van invloed is op de structuur van de evenredigheidstoetsing, maar de toetsingsmogelijkheid ervan beperkt tot een kennelijkheidscriterium, zal ik hieronder onderzoeken of de met het specifieke recht nagestreefde doelen kennelijk ontoelaatbaar zijn (3) en of de heffing van dit recht met betrekking tot de nagestreefde doelstellingen kennelijk ongeschikt (4), kennelijk niet noodzakelijk (5) of kennelijk onredelijk is (6).

1.      De met de maatregel nagestreefde doelstellingen

68.      De Commissie wijst er terecht op dat het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen die onder de GN-code 2003 10 30 vallen, slechts een onderdeel is van een compleet systeem waarmee de invoer van champignonconserven uit derde landen wordt geregeld. Bij het onderzoek naar de hierdoor nagestreefde doelstellingen moet de nauwe samenhang tussen het specifieke recht en de overige onderdelen van deze complete regeling in aanmerking worden genomen.

69.      Het complete systeem dat ratione temporis op het onderhavige geval van toepassing is, bestaat in wezen uit

–        de rechten die in het GDT zijn bepaald voor de invoer van goederen van de GN-code 2003 10 30,

–        de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 betreffende de opening en de wijze van beheer van paddenstoelcontingenten

–        en het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap krachtens verordening nr. 980/2005.

70.      Krachtens de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 wordt op champignonconserven die worden ingevoerd in het kader van het hiervoor geopende contingent, een ad-valoremrecht van 23 % geheven. Op champignonconserven, die buiten dit contingent worden ingevoerd, wordt daarentegen een ad-valoremrecht van 18,4 % geheven, dat in het onderhavige geval wordt verlaagd tot 14,9 % krachtens het communautaire schema van algemene tariefpreferenties(25), mede aangevuld door het specifieke invoerrecht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Met dit complete systeem worden niet alleen landbouwdoelstellingen (a), maar ook handelsdoelstellingen (b) nagestreefd.

a)      Landbouwdoelstellingen

71.      Vanuit het aspect van het landbouwbeleid wordt allereerst de doelstelling nagestreefd om verstoringen van de interne markt te beperken. De heffing van het specifieke recht moet de invoer van champignonconserven uit derde landen afremmen. Hierdoor moeten prijsschommelingen worden vermeden, een daling van de prijzen op de interne markt worden beperkt en de gemeenschapsproducenten een redelijk inkomen worden verzekerd. Aangezien de interne markt echter ook in toereikende mate en tegen stabiele prijzen moet worden voorzien van paddenstoelenconserven, krijgen champignonconserven uit derde landen in het kader van het bij de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 toegekende contingent onder gunstige voorwaarden toegang tot de markt. Over dergelijke invoer wordt het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht niet geheven.(26)

b)      Handelspolitieke doelstellingen

72.      Met het complete systeem worden echter ook handelspolitieke doelstellingen nagestreefd. De hoogte van de douanetarieven en de juridische vorm van het systeem zijn namelijk gebaseerd op handelsrechtelijke bepalingen uit de wereldhandel, en met name op de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO en op de Landbouwovereenkomst.

73.      Voordat de Landbouwovereenkomst werd gesloten, werd de wereldhandel voor landbouwproducten gekenmerkt door een veelvoud van handelsbelemmeringen van tarifaire en niet-tarifaire aard. Onder andere het instrument van variabele invoerheffingen, dat de Gemeenschap toepaste ter bescherming van de gemeenschapsproducenten, was onderhevig aan kritiek vanwege de gevolgen ervan voor de wereldhandel. Dit instrument gaat vanuit het oogpunt van exporteurs uit derde landen namelijk gepaard met een gebrek aan transparantie en voorspelbaarheid.(27)

74.      De Landbouwovereenkomst had tot doel de toegang tot de landbouwmarkten van de leden van de WTO te verbeteren. Als middel om dit doel te bereiken, zijn de leden van de WTO in artikel 4, lid 1, van de Landbouwovereenkomst overeengekomen, de handelsbelemmeringen op het gebied van de landbouw volledig te tariferen, en dus alle niet-tarifaire handelsbelemmeringen te vervangen door rechten. De maximumtarieven voor deze rechten zijn vastgelegd in de lijsten van verbintenissen van de leden van de WTO. Krachtens artikel 4, lid 2, van de Landbouwovereenkomst, mogen de leden van de WTO niet langer niet-tarifaire maatregelen toepassen. Uit voetnoot 1 bij deze bepaling volgt, dat ook variabele invoerheffingen onder deze verboden maatregelen vallen.

75.      Een handelsdoelstelling die direct wordt nagestreefd door artikel 4 van de Landbouwovereenkomst is derhalve de meer transparante en voorspelbare structuur van de toegang tot de landbouwmarkt, daar het de leden van de WTO wordt verboden om andere handelsbelemmeringen dan rechten in te voeren. Een ander voordeel voor het handelsbeleid indien uitsluitend rechten worden toegepast, is dat het technisch eenvoudiger is om te onderhandelen over een daling van rechten dan over de vermindering van niet-tarifaire handelsbelemmeringen.(28) Evenwel moeten ook de handelspolitieke doelstellingen die de Gemeenschap indirect door de opening van haar landbouwmarkt heeft nagestreefd, in aanmerking worden genomen. Door de toegang tot zijn landbouwmarkt te vereenvoudigen, streeft zij namelijk in het bijzonder ook de handelspolitieke doelstelling na dat de andere leden van de WTO de marktdeelnemers uit de Gemeenschap in ruil daarvoor eenvoudiger toegang verlenen tot hun markten. Zoals de Raad terecht betoogt, moet de idee van do ut des, die kenmerkend is voor de onderhandelingen in het kader van de WTO, bij de beoordeling van het specifieke recht in aanmerking worden genomen.

2.      Toepasselijk toetsingscriterium

76.      Naar mening van de Commissie moet de beoordeling van de evenredigheid in het onderhavige geval ertoe worden beperkt of het specifieke recht kennelijk ongeschikt is voor de verwezenlijking van de hierdoor nagestreefde doelstellingen. Zij beroept zich erop dat de gemeenschapsinstellingen op het gebied van het landbouwbeleid en het handelsbeleid beschikten over een ruime beoordelingsmarge en een evenwicht moesten vinden tussen uiteenlopende belangen.

77.      Ten eerste moet worden geconstateerd dat de gemeenschapsinstellingen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek en het gemeenschappelijke landbouwbeleid over een ruime beoordelingsmarge beschikken omdat zij politieke, economische en sociale besluiten nemen en ingewikkelde onderzoeken moeten uitvoeren.(29)

78.      Dit leidt er echter niet toe dat alleen de kennelijke ongeschiktheid van het specifieke recht moet worden onderzocht.

79.      Het Hof gaat er in vaste, zij het niet altijd eenduidige rechtspraak van uit, dat het bij de evenredigheidstoetsing van een maatregel op een gebied waar de betreffende gemeenschapsinstelling over beoordelingsruimte beschikt niet de vraag is, of de door de wetgever vastgestelde maatregel de enig mogelijke of de best mogelijke maatregel was, maar slechts of hij kennelijk ongeschikt was.(30)

80.      Zoals ik elders al heb uiteengezet(31), ben ik niet overtuigd van deze benadering. Ook op gebieden waar gemeenschapsinstellingen over een ruime beoordelingsmarge beschikken, moet het uitgangspunt voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel zijn dat rechterlijk toezicht op hun maatregelen niet wordt uitgesloten wegens een ruime beoordelingsmarge. De omstandigheid dat gemeenschapsinstellingen op een bepaald gebied over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, rechtvaardigt niet dat de toetsing van de evenredigheid van een maatregel wordt beperkt tot de vraag of hij kennelijk ongeschikt is. Een dergelijke benadering leidt er namelijk toe dat het door de gemeenschapsinstelling nagestreefde doel en de betrokken rechten van het individu niet meer „in verhouding staan” en het evenredigheidsbeginsel zijn bestanddelen ter bescherming van het individu, verliest. Hierdoor wordt het evenredigheidsbeginsel tot een objectieve toetsing van de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid gereduceerd. Evenmin vormt een rechtvaardiging voor een dergelijke benadering dat zij is geboden vanuit het standpunt van het Hof over de beslissingsmarge van gemeenschapsinstellingen. Hiermee kan namelijk ook in het kader van een uit drie stappen bestaande evenredigheidstoetsing naar behoren rekening worden gehouden. Hiertoe volstaat dat ten eerste rekening wordt gehouden met de beoordelingsmarge van de gemeenschapsinstelling bij de keuze en de afweging van de nagestreefde doelen, en dat ten tweede bij de evenredigheidstoetsing slechts wordt onderzocht of de betrokken maatregel kennelijk ongeschikt, kennelijk niet noodzakelijk of kennelijk ongepast is.

81.      In het kader van de onderhavige procedure hoeft er slechts op te worden gewezen dat het Hof al regelmatig niet enkel toetst of een maatregel kennelijk ongeschikt is, maar ook elementen inzake de noodzakelijkheid en de gepastheid ervan in aanmerking neemt.(32) In deze context kan er verder op worden gewezen dat het Hof in de bovengenoemde arresten inzake landbouwheffingen(33) het toetsingscriterium niet heeft beperkt tot de kennelijke ongeschiktheid van de vrijwaringsmaatregelen met een eigen strekking.

82.      Niet in de laatste plaats om redenen van rechtszekerheid zou evenwel worden moeten toegejuicht dat het Hof duidelijk stelt dat het bij een ruime beoordelingsmarge van de gemeenschapsinstellingen niet enkel toetst of een maatregel kennelijk ongeschikt is, maar daarenboven ook de noodzakelijkheid en de gepastheid van een maatregel onderzoekt, zij het met een duidelijk beperkte toetsingsmogelijkheid.

3.      Geen kennelijk ontoelaatbare doelstellingen

83.      Zoals hierboven is uiteengezet(34), moet met name bij de keuze van de doelstellingen die worden nagestreefd, rekening worden gehouden met de ruime beoordelingsbevoegdheid van de gemeenschapsinstellingen op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk handelsbeleid. Het Hof kan de keuze en het gewicht van de nagestreefde doelstellingen op deze gebieden dan ook slechts in zeer beperkte mate toetsen. Dit geldt tevens voor de vraag hoe een evenwicht tussen tegenstrijdige doelstellingen moet worden gevonden.

84.      Derhalve kan er juridisch geen bezwaar tegen worden gemaakt dat de Raad en de Commissie bij de verwezenlijking van het complete systeem ter regeling van de invoer van champignonconserven uit derde landen niet slechts landbouwdoelstellingen, maar ook handelsdoelstellingen hebben nagestreefd. Evenmin kan er bezwaar tegen worden gemaakt dat de Gemeenschap ter nastreving van de bovengenoemde handelsdoelstellingen(35) haar landbouwpolitieke instrumentarium volkenrechtelijk heeft beperkt met het afsluiten van de Landbouwovereenkomst.(36)

4.      Geen kennelijke ongeschiktheid

85.      Het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen van de GN-code 2003 10 30 is niet kennelijk ongeschikt ter verwezenlijking van de hiermee nagestreefde landbouw- en handelsdoelstellingen.

86.      Allereerst is de heffing van het specifieke recht niet kennelijk ongeschikt voor de landbouwdoelstelling om de invoer van paddenstoelconserven uit derde landen buiten het bij de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 geopende contingent economisch minder aantrekkelijk te maken en daardoor de uit de overmatige invoer van paddenstoelconserven uit derde landen voortvloeiende marktverstoringen te beperken.

87.      Ten tweede voldoet deze maatregel ter bescherming van de gemeenschapsproducenten in de vorm van een specifiek recht met een vast douanetarief aan de benadering binnen het wereldhandelsrecht waarmee de toegang tot de landbouwmarkten middels tarifering transparanter en meer voorspelbaar moet worden. De maatregel kan derhalve niet als kennelijk ongeschikt worden beschouwd voor de met de tarifering nagestreefde handelsdoelstellingen.

5.      Geen kennelijk ontbrekende noodzakelijkheid

88.      Verder moet worden onderzocht of het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht voor goederen van de GN-code 2003 10 30 kennelijk niet noodzakelijk is. In het kader van de noodzakelijkheid moet worden onderzocht of naast de te onderzoeken maatregel ook andere geschikte maatregelen bestaan om de nagestreefde doelstellingen te bereiken, die voor de betrokkene een minder belastende maatregel vormen, maar waarmee de nagestreefde doelstelling even doeltreffend kan worden verwezenlijkt. Op basis van de ruime beoordelingmarge van de gemeenschapsorganen moet de toetsing of een minder vergaande maatregel bestaat, echter worden beperkt tot een toetsing van de kennelijkheid hiervan.(37)

89.      De maatregel die moet worden onderzocht is de heffing van een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht. Deze hoogte komt overeen met het bedrag dat in de lijsten met verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO is vastgesteld. De vraag is dan of de nagestreefde landbouw- en handelsdoeleinden even doeltreffend bereikt hadden kunnen worden door een lager bedrag overeen te komen (a). Voorts moet worden onderzocht of de unilaterale vaststelling door de Gemeenschap van een specifiek recht in het GDT beneden het binnen de WTO vastgelegde hoogste recht, geen minder vergaand middel zou zijn ter verwezenlijking van haar landbouw- en handelsdoelstellingen (b). Verder moet worden onderzocht, of een aanpassing van de hoogte van het specifieke recht aan de verschillende kwaliteitsklassen een minder vergaande maatregel zou zijn (c). Tot slot moet het argument van verzoeker in het hoofdgeding worden behandeld dat meer subsidiëring van de gemeenschapsproducenten een minder vergaande maatregel zou zijn (d).

a)      Vaststelling van een lager recht dan 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO

90.      Allereerst is de vraag of de Gemeenschap haar landbouw- en handelsdoelstellingen even doeltreffend had kunnen bereiken indien zij in haar lijsten met verbintenissen bij de WTO een douanetarief van minder dan 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht was overeengekomen.

91.      Mijns inziens moet deze vraag negatief worden beantwoord.

92.      Ten eerste zij opgemerkt dat de heffing van een specifiek recht van een dusdanige hoogte dat de invoer van champignonconserven uit derde landen buiten een bepaald contingent economisch onaantrekkelijk wordt, vanuit het oogpunt van de landbouwdoelstelling als noodzakelijk moet worden beschouwd om storingen van de interne markt door overmatige invoer uit derde landen te beperken.(38)

93.      Ten tweede moet in aanmerking worden genomen dat een complex onderzoek een voorwaarde is om vast te stellen vanaf welke hoogte van het specifieke recht de invoer uit derde landen economisch onaantrekkelijk wordt. Derhalve moet de gemeenschapsinstellingen dienaangaande een ruime beoordelingsmarge worden ingeruimd.(39) Dit geldt des te meer wanneer het niet gaat om de vaststelling van een specifiek recht, maar om de vastlegging van een maximumtarief in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO. Een dergelijk maximumtarief mag namelijk door de Gemeenschap niet worden overschreden, is duurzaam van aard(40) en geldt ingevolge het meestbegunstigingsbeginsel van artikel 1, GATT 1947, voor invoer uit alle leden van de WTO. Derhalve moeten de bevoegde gemeenschapsinstellingen bij de onderhandelingen van een dergelijk maximumtarief ex ante in overweging nemen in hoeverre een specifiek recht, dat ten hoogste het overeengekomen maximumtarief mag bedragen, ook bij prijsschommelingen geschikt is om de invoer van champignonconserven in de Gemeenschap buiten het vastgestelde contingent in te perken.

94.      Ten derde zij eraan herinnerd dat het Hof ook een variabele heffing pas als niet meer noodzakelijk beschouwt wanneer deze dusdanig hoog is, dat zij niet slechts tot gevolg heeft dat de invoer van champignonconserven in de Gemeenschap economisch onaantrekkelijk wordt, maar daarenboven de facto de werking heeft van een met een economische sanctie gepaard gaand invoerverbod.(41)

95.      Ook indien deze gedachte wordt toegepast op de hoogte van het overeengekomen maximumtarief, kunnen de criteria die het Hof heeft toegepast op variabele landbouwheffingen niet zonder meer worden toegepast op een maximumtarief dat in het kader van de WTO bindend is vastgelegd. Zo kan met name een vastgelegd maximumtarief wegens de algemene en duurzame gelding ervan, al niet als niet-noodzakelijk worden beschouwd, omdat dit onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de verschillen die op een bepaald moment bestonden tussen de prijzen voor gemeenschapsproducten en de prijzen voor invoer uit een bepaalde lidstaat van de WTO. Eerder kan een dergelijk overeengekomen maximumtarief vanuit het oogpunt van de landbouwdoelstellingen alleen dan als kennelijk niet-noodzakelijk worden beschouwd, wanneer dit maximumtarief, ook indien rekening wordt gehouden met mogelijke invoer uit alle leden van de WTO en mogelijke prijsschommelingen, veel verder strekt dan noodzakelijk om de invoer uit derde landen buiten het vastgestelde contingent in te perken ter bescherming van de gemeenschapsindustrie.

96.      Indien deze constateringen in aanmerking worden genomen, kan ik in het onderhavige geval geen omstandigheden aanwijzen waardoor de vastlegging van een maximaal recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO kennelijk niet noodzakelijk was. De Commissie en de Raad wijzen erop dat zij rekening moesten houden met de deels aanzienlijke prijsschommelingen voor champignonconserven zowel binnen als buiten de Gemeenschap. Zij voeren verder aan dat de vastlegging van een maximaal tarief van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht noodzakelijk was om te voorkomen dat de gemeenschapsproductie onder druk van de invoer uit derde landen zou verstikken. Niets in de stukken wijst erop dat deze beoordeling op het moment van de onderhandelingen in de Uruguay-Ronde kennelijk onjuist was.

97.      Deze beoordeling van de gemeenschapsinstellingen is naderhand juist bevestigd. Dit komt naar voren uit de door de Commissie overgelegde marktgegevens. Zo blijkt uit het overzicht van prijstendensen dat de Commissie in bijlage 3 bij haar schriftelijke opmerkingen heeft gevoegd, dat het verschil tussen de gemiddelde prijzen voor uit de Volksrepubliek China ingevoerde champignonconserven en de gemiddelde handelsprijzen voor champignonconserven uit de Gemeenschap in de loop van 2004 en ook in 2005 deels zo groot was, dat de invoer van champignonconserven uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap ook bij heffing van het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht economisch gezien niet onaantrekkelijk was.

98.      Dit wordt bevestigd door de gegevens in bijlage 4 bij de schriftelijke opmerkingen van de Commissie, waaruit blijkt dat champignonconserven uit de Volksrepubliek China niet alleen in de Gemeenschap zijn ingevoerd in het kader van het in de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 voorziene contingent, maar ook in een aanzienlijke hoeveelheid buiten dit contingent. Volgens deze gegevens was het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht ten minste deels niet hoog genoeg om de invoer van paddenstoelenconserven uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap buiten het voorziene contingent economisch onaantrekkelijk te maken. Onder deze omstandigheden kan niet a fortiori worden aangenomen dat de hoogte van het specifieke recht de drempel heeft bereikt waarboven dit de werking kan hebben van een met een economische sanctie gepaard gaand invoerverbod.

99.      Ook indien bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een maatregel moet worden afgegaan op het moment dat de maatregel is genomen, wijst de ontwikkeling van de markt voor champignonconserven er evenwel op dat de gemeenschapsinstellingen bij de vastlegging van het hoogste tarief van de Gemeenschap van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht bij de WTO, hun ruime beoordelingsmarge niet hebben overschreden. De vastlegging van een douanetarief van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht in de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO kan derhalve niet als kennelijk niet-noodzakelijk worden beschouwd in het licht van de hiermee nagestreefde landbouwdoelstellingen om de gemeenschapsproducenten te beschermen tegen de overmatige invoer van champignonconserven uit derde landen.

b)      Toepassing van een specifiek recht dat onder het in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO vastgelegde maximumtarief ligt

100. De Raad en de Commissie hebben bij de mondelinge behandeling bevestigd dat het specifieke recht in het GDT is vastgesteld op 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht om de reden dat dit overeenkomt met het tarief dat in de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO is vastgelegd. Andere criteria zijn niet in aanmerking genomen.

101. Derhalve is het de vraag of de vaststelling van een onveranderlijk specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht als kennelijk niet-noodzakelijk moet worden beschouwd om de reden dat de gemeenschapsinstellingen het specifieke recht niet hebben beperkt tot de hoogte die met het oog op de toenmaals bestaande prijsverschillen tussen champignonconserven uit de Volksrepubliek China en uit de Gemeenschap noodzakelijk was ter verwezenlijking van de landbouwdoelstelling, storingen van de interne markt door overmatige invoer uit derde landen te beperken.

102. De noodzaak van een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht kan niet worden gemotiveerd met het argument dat de Gemeenschap met de toepassing van een specifiek recht van deze hoogte slechts haar verplichtingen bij de WTO is nagekomen. De douanetarieven die in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO zijn vastgesteld, betreffen namelijk enkel de maximumtarieven. Ingevolge artikel II, lid 1, sub a, GATT 1947, kan de Gemeenschap niet naar boven, maar wel naar beneden van dit douanetarief afwijken.(42)

103. Voorts kan de noodzaak van een recht van deze hoogte evenmin worden gemotiveerd onder verwijzing naar de omstandigheid dat de leden van de WTO in het kader van de Uruguay-Ronde geen enkel bezwaar tegen deze hoogte hebben geuit. Deze omstandigheid kan op zich namelijk niet van invloed zijn op de verenigbaarheid van de hoogte van het specifieke recht met het communautaire evenredigheidsbeginsel.(43)

104. Verder kan voor de noodzakelijkheid van een specifiek recht van deze hoogte niet met goed gevolg worden verwezen naar het argument dat de Commissie ingevolge artikel 9, lid 2, van verordening nr. 2658/87 niet bevoegd is om zelfstandig het douanetarief te wijzigen. Het evenredigheidsbeginsel moet namelijk ook worden nageleefd door de gemeenschapswetgever, die eventueel desbetreffende bevoegdheden aan de gemeenschapsinstellingen moet delegeren.

105. Indien een benadering wordt gevolgd die enkel is gebaseerd op de hoogte van het specifieke recht die vanuit het oogpunt van de landbouwdoelstellingen en derhalve met betrekking tot de prijsverschillen tussen champignonconserven uit de Volksrepubliek China en uit de Gemeenschap noodzakelijk is, wordt echter niet voldoende in aanmerking genomen, dat met het specifieke recht ook handelsdoeleinden worden nagestreefd. Het specifieke recht kan derhalve enkel als niet-noodzakelijk worden beschouwd, indien alle handelsdoeleinden even doeltreffend kunnen worden bereikt met alternatieve maatregelen.(44) De Gemeenschap kan haar handelsdoelstellingen echter niet met dezelfde doeltreffendheid nastreven door unilateraal lagere rechten toe te passen dan de maximumtarieven die in de lijst van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO zijn vastgelegd.

106. Ten eerste zou een alternatieve methode, waarbij de hoogte van het specifieke recht wordt aangepast aan de prijsverschillen tussen de champignonconserven uit de Gemeenschap en die uit Volksrepubliek China, niets anders zijn dan een variabele invoerheffing, die niet verenigbaar zou zijn met artikel 4, lid 2, van de Landbouwovereenkomst. De handelsdoelstelling om de voorwaarden voor de markttoegang transparanter en meer voorspelbaar te maken door het verbod op variabele invoerheffingen, zou daarmee worden omzeild.(45)

107. Nu is een alternatieve methode denkbaar waarbij de hoogte van het specifieke recht weliswaar in beginsel vast ligt, maar periodiek wordt gewijzigd aan de hand van het verschil tussen de prijzen voor de champignonconserven uit de Gemeenschap en die uit derde landen. Of deze benadering verenigbaar is met artikel 4, lid 2, van de Landbouwovereenkomst(46), kan in het midden worden gelaten, daar de handelsdoelstellingen van de Gemeenschap met een dergelijke benadering niet met dezelfde effectiviteit kunnen worden bereikt.

108. Ten eerste zou een dergelijke benadering werkelijk omslachtig zijn, omdat hierbij wordt verondersteld dat de gemeenschapsinstellingen de prijzen in de Gemeenschap vergelijken met de invoerprijzen van alle leden van de WTO van waaruit eventueel paddenstoelenconserven kunnen worden ingevoerd. Ingevolge het meestbegunstigingsbeginsel van artikel 1, GATT 1947, is het daarenboven niet toegestaan het specifieke recht ten aanzien van de afzonderlijke leden van de WTO telkens op een andere hoogte vast te stellen.(47) Om deze reden kan niet bij voorbaat een benadering worden gehanteerd waarbij de hoogte van het specifieke recht doelgericht rekening houdt met de verschillen in de prijzen bij bepaalde leden van de WTO.

109. Ten tweede zou de unilaterale vaststelling van een tarief beneden het maximumtarief dat is vastgesteld in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO, ertoe leiden, dat de Gemeenschap marktdeelnemers uit andere leden van de WTO toegang verleent tot de landbouwmarkt van de Gemeenschap, zonder dat wordt gewaarborgd dat marktdeelnemers uit de Gemeenschap in ruil daarvoor toegang wordt verleend tot de markten van de andere WTO-leden. Zoals de Raad en de Commissie terecht opmerken, kan het voor de Gemeenschap moeilijk zijn om als tegenprestatie voor een unilaterale vaststelling van een tarief beneden de vastgelegde maximumtarieven buiten een onderhandelingsronde om, achteraf te onderhandelen over een overeenkomstige compensatie. Een unilaterale vaststelling van een lager tarief zou dan ook de handelsdoelstelling van de Gemeenschap in gevaar brengen om via do ut des in onderhandelingen voordelen te behalen met betrekking tot de toegang voor de marktdeelnemers uit de Gemeenschap tot de markten van andere WTO-leden.

110. Nu kan tegen dit voorbehoud worden aangevoerd dat in casu niet wordt verlangd dat marktdeelnemers uit andere leden van de WTO door een verlaging van het specifieke recht toegang wordt verleend tot de landbouwmarkt van de Gemeenschap. Het evenredigheidsbeginsel verlangt juist alleen dat geen specifiek recht wordt geheven dat zo hoog is dat het veel verder strekt dan noodzakelijk is om uit te sluiten dat de invoer economisch aantrekkelijk is.

111. Dit theoretische en abstracte bezwaar is in de praktijk echter niet overtuigend. Zoals hierboven is uiteengezet, wordt de markt voor champignonconserven gekenmerkt door aanzienlijke prijsschommelingen.(48) Dit heeft tot gevolg dat het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht naar gelang van de grootte van het prijsverschil een andere werking heeft. Zo kan het recht onder bepaalde omstandigheden de hoogte bereiken die noodzakelijk is om invoer in de Gemeenschap onaantrekkelijk te maken of daar zelfs bovenuit stijgen; het kan echter ook onder deze drempel blijven en derhalve de toegang tot de interne markt economisch aantrekkelijk maken. Vanwege de aanzienlijke prijsschommelingen kan derhalve niet worden uitgesloten, dat een specifiek recht dat voor een bepaalde periode unilateraal wordt vastgesteld op een hoogte die onder het vastgelegde maximumtarief van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht ligt, de toegang tot de interne markt voor marktdeelnemers uit andere leden van de WTO aantrekkelijk maakt, zonder dat wordt gewaarborgd dat marktdeelnemers uit de Gemeenschap in ruil hiervoor een vergelijkbare toegang krijgen tot de markt van andere WTO-leden.

112. Dientengevolge moet dus worden vastgesteld dat de unilaterale toepassing van een specifiek recht dat onder het maximumtarief ligt dat is vastgelegd in de lijsten van verbintenissen van de Gemeenschap bij de WTO, niet als minder vergaand middel in aanmerking komt. Dit is niet geschikt om de handelsdoelstellingen van de Gemeenschap met vergelijkbare effectiviteit te bereiken.

c)      Aanpassing van de hoogte van het specifieke recht aan de verschillende kwaliteitsklassen

113. Tot slot wijst de verwijzende rechter erop dat met het specifieke recht geen differentiëring wordt toegepast op kwaliteitsklassen van champignons. Hij vraagt zich dan ook af of het specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht om de reden dat het geen onderscheid maakt tussen de aparte kwaliteitsklassen, als niet-noodzakelijk moet worden beschouwd.

114. Ook deze vraag moet mijns inziens ontkennend worden beantwoord.

115. Allereerst zij erop gewezen dat een specifiek recht niet reeds onevenredig is om de reden dat het voorziet in een vast percentage voor verschillende kwaliteitsklassen van hetzelfde product. De vraag of een vast percentage noodzakelijk is, hangt af van een serie omstandigheden, onder andere of dit geschikt is om de doelstellingen effectief te bereiken.(49)

116. In het onderhavige geval lijkt de toepassing van een vast percentage niet kennelijk niet-noodzakelijk.

117. Ten eerste wijst de Raad erop dat tussen de aparte kwaliteitsklassen in paddenstoelenconserven substitutie-effecten bestaan. Indien de Gemeenschap afhankelijk van de kwaliteitsklasse van champignonconserven telkens een ander recht heft, bestaat bij importeurs een prikkel om bij invoer aangifte te doen van een lagere kwaliteitsklasse dan daadwerkelijk het geval is, om te kunnen profiteren van een lager recht. Hier zou tegen moeten worden opgetreden met een versterkte controle, waardoor douanebeambten zwaarder zouden worden belast.

118. Ten tweede zou een unilateraal onderscheid tussen verschillende kwaliteitsklassen van champignonconserven door de Gemeenschap niet even doeltreffend zijn om haar handelsdoelstellingen na te streven. Zoals hierboven reeds uiteengezet(50), kan op basis van de aanzienlijke schommelingen in de prijzen voor paddenstoelenconserven niet worden uitgesloten dat door de toepassing van een lager tarief voor champignonconserven van een lager kwaliteitsniveau, het specifieke recht niet slechts daalt tot het punt dat de import van champignonconserven economisch onaantrekkelijk wordt, maar nog verder gaat. Dan zou het de invoer van champignonconserven in de Gemeenschap economisch aantrekkelijk maken en daarmee de toegang tot de interne markt verbeteren. Het kan voor de Gemeenschap echter bijzonder moeilijk zijn om voor een dergelijke verbetering van de toegang tot de markt, die unilateraal en buiten een onderhandelingsronde is toegekend, in onderhandelingen een vergelijkbare compensatie van andere leden van de WTO te verkrijgen.

119. Een indeling naar kwaliteitsklassen kan derhalve niet als kennelijk minder vergaand middel worden beschouwd om de handelsdoelstellingen van de Gemeenschap te bereiken.

d)      Meer subsidiëring van de gemeenschapsproducenten

120. Tot slot moet ook het betoog van verzoeker in het hoofdgeding worden afgewezen dat meer subsidiëring van de gemeenschapsproducenten als minder vergaand middel in aanmerking komt. Los van de vraag of een dergelijke maatregel verenigbaar is met de Landbouwovereenkomst, zij erop gewezen dat een alternatieve maatregel die tot een aanzienlijke financiële belasting van de Gemeenschap kan leiden, niet zonder meer kan worden beschouwd als een minder vergaande maatregel.

e)      Conclusie

121. Concluderend moet derhalve worden vastgesteld dat in het onderhavige geval, geen kennelijk minder vergaande maatregel naar voren komt bij het nastreven van de landbouw- en handelsdoelstellingen anders dan de toepassing van een specifiek recht ter hoogte van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht.

6.      Geen kennelijke onredelijkheid

122. Tot slot kan het heffen van een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd. Hoewel de toepassing van dit recht kan leiden tot een aanzienlijke belasting voor een importeur, kan het in een geval als hier aan de orde niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd dat voorrang wordt gegeven aan de handelsdoelstellingen van de Gemeenschap. Enerzijds moet namelijk rekening worden gehouden met de aanzienlijke handelspolitieke voordelen die zijn bereikt door de handelsbelemmeringen in een tarief op te nemen. Anderzijds mag niet buiten beschouwing blijven dat een bedachtzame importeur toch al enkel goederen in de Gemeenschap zal invoeren wanneer dit voor hem economisch lonend is. Om deze reden zullen in de eerste plaats alleen die importeurs worden geraakt die opzettelijk foute aangiften inzake de ingevoerde goederen hebben ingediend, of zich hebben vergist. Los van de vraag of het een bedachtzaam handelen of een vergissing betreft, lijkt het me niet kennelijk onredelijk om in een dergelijk geval voorrang te verlenen aan de handelsdoelstellingen van de Gemeenschap.

C –    Samenvattende conclusie

123. Het onderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor de stelling dat de heffing van een specifiek recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht op champignonconserven, die buiten het krachtens de gewijzigde verordening nr. 1864/2004 geopende contingent in de Gemeenschap zijn ingevoerd, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

124. Aanvullend zij erop gewezen dat de hoogte van het ad-valoremrecht niet, zoals door de verwijzende rechter verondersteld werd, 18,4 % bedraagt, maar 14,9 %.(51)

VII – Conclusie

125. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging op de vraag van de verwijzende rechter te antwoorden als volgt:

„Uit het onderzoek van het krachtens verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 geldende specifieke recht van 222 EUR per 100 kg netto-uitlekgewicht, dat wordt geheven op de invoer van verduurzaamde paddenstoelen van het geslacht Agaricus (GN-code 2003 10 30) buiten het bij de verordening EG nr. 1864/2004 van de Commissie van 26 oktober 2004 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor uit derde landen ingevoerde conserven van paddenstoelen in de versie van verordening (EG) nr. 1995/2005 van de Commissie van 7 december 2005 tot wijziging van verordening nr. 1864/2004 geopende contingent, is in het licht van het evenredigheidsbeginsel niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.”


1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


2 – De prejudiciële procedure is ingevolge het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 13 december 2007 (PB C 306, blz. 1) thans geregeld in artikel 267 VWEU.


3 – Zie arresten van 15 juli 1982, Edeka (245/81, Jurispr. blz. 2745), 12 april 1984, Wünsche (345/82, Jurispr. blz. 1995), 16 oktober 1991, Werner Faust (C‑24/90, Jurispr. I‑4905), 16 oktober 1991, Wünsche (C‑25/90, Jurispr. blz. I‑4939), 16 oktober 1991, Wünsche (C‑26/90, Jurispr. blz. I‑4961), 4 juli 1996, Hüpeden (C‑295/94, Jurispr. blz. I‑3375) en 4 juli 1996, Pietsch (C‑296/94, Jurispr. blz. I‑3409).


4 – PB L 336, blz. 1.


5 – Ibidem, blz. 20.


6 – Ibidem, blz. 22.


7 – Zie besluit 2006/398/EG van de Raad van 20 maart 2006 houdende sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek China uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de GATT 1994, betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie, PB L 154, blz. 22.


8 –     In deze conclusie wordt het begrip gemeenschapsrecht toegepast, voor zover ratione temporis nog gemeenschapsrecht en niet reeds unierecht van toepassing is.


9 – PB L 130, blz. 42.


10 – PB L 28, blz. 16.


11 – PB L 286, blz. 1.


12 – PB L 325, blz. 30.


13 – PB L 320, blz. 34.


14 – PB L 169, blz. 1.


15 – Aangehaald in voetnoot 3.


16 – Aangehaald in voetnoot 3.


17 – PB L 193, blz. 1.


18 – Arresten Wünsche (345/82), Faust, Wünsche (C‑25/90), Wünsche (C‑26/90), Wünsche (C‑295/94), Hüpeden en Pietsch, alle reeds aangehaald in voetnoot 3.


19 – Arresten Faust (aangehaald in voetnoot 3, punt 19), Wünsche (C‑25/90, aangehaald in voetnoot 3, punt 20), Wünsche (C‑26/90, aangehaald in voetnoot 3, punt 20), Hüpeden (aangehaald in voetnoot 3, punt 19) en Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punt 22).


20 – Arrest Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punten 26 e.v.).


21 – Arresten Faust (aangehaald in voetnoot 3, punten 23 en 28), Wünsche (C‑25/90, aangehaald in voetnoot 3, punten 24 en 29), Wünsche (C‑26/90, aangehaald in voetnoot 3, punten 24 en 29), Hüpeden (aangehaald in voetnoot 3, punt 26) en Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punten 29 en 34).


22 – Arrest Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punt 34).


23 – Arrest Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punt 29).


24 – Arrest van 11 juli 1989, Schräder (265/87, Jurispr. blz. 2237, punt 21); arresten Faust (aangehaald in voetnoot 3, punt 12), Wünsche (C‑25/90, aangehaald in voetnoot 3, punt 13), Wünsche (C‑26/90, aangehaald in voetnoot 3, punt 13), Hüpeden (aangehaald in voetnoot 3, punt 14) en Pietsch (aangehaald in voetnoot 3, punt 15).


25 – Zie punten 19-22 van deze conclusie.


26 – Zie punten 7 en 10 van de considerans van de gewijzigde verordening nr. 1864/2004.


27 – Geboye Desta, M., The Law of International Trade in Agricultural Products, Kluwer Law International, 2002, blz. 9, ziet als de belangrijkste verworvenheid van de Overeenkomst dat vanaf nu in de internationale betrekkingen met betrekking tot de landbouw sprake is van een voldoende mate van zekerheid, voorspelbaarheid en regels van een rechtsstaat.


28 – Zie McMahon, J., The WTO Agreement on Agriculture, Oxford University Press, 2006, blz. 33, die erop wijst dat de tarifering juist het belangrijkste aspect van de gehele Landbouwovereenkomst is, daar tarifaire maatregelen transparanter zijn en hierover eenvoudiger kan worden onderhandeld.


29 – Arresten Hof van 27 september 2007, Ikea Wholesale (C‑351/04, Jurispr. blz. I‑7723, punt 40), en 14 mei 2009, Azienda Agricola Disarò Antonio e. a. (C‑34/08, Jurispr. blz. I‑4023, punt 76).


30 – Zie voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de arresten Hof van 11 juni 2009, Agrana Zucker (C‑33/08, Jurispr. blz. I‑5035, punt 33); 7 september 2006, Spanje/Raad (C‑310/04, Jurispr. blz. I‑7285, punt 99), en 12 juli 2001, Jippes e. a. (C‑189/01, Jurispr. blz. I‑5689, punt 83). Zie voor andere gebieden met name arresten Hof van 8 juni 2010, Vodafone e. a. (C‑58/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52); 7 juli 2009, S.P.C.M. e. a. (C‑558/07, Jurispr. blz. I-5783, punt 42); 12 juli 2005, Alliance for Natural Health e. a. (C‑154/04 en C‑155/04, Jurispr. blz. I‑6451, punt 52); 14 december 2004, Arnold André (C‑434/02, Jurispr. blz. I‑11825, punt 46); 14 december 2004, Swedish Match (C‑210/03, Jurispr. blz. I‑11893, punt 48), en 10 december 2002, British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco (C‑491/01, Jurispr. blz. I‑11453, punt 123).


31 – Zie punten 62 e.v. van mijn conclusie in de zaak Azienda Agricola Disarò Antonio (aangehaald in voetnoot 29) en punten 65‑72 van mijn conclusie in de zaak Agrana Zucker (C‑365/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Zie tevens Mosbrucker, A.‑L., „Contrôle du système des quotas laitiers”, Europe, Revue mensuelle NexisLexis Jurisclasseur, juli 2009, blz. 16, die de voorgestelde benadering in drie stappen ondersteunt en bekritiseert dat de toetsing wordt beperkt tot een kennelijke ongeschiktheid.


32 – Vgl. slechts arresten Vodafone (aangehaald in voetnoot 30, punten 51 e.v.), waarin het Hof in de punten 61 tot en met 68 elementen voor de noodzakelijkheid en in punt 69 de gepastheid van de maatregel heeft getoetst, alsook Agrana Zucker (aangehaald in voetnoot 30, punt 42), alsmede British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco (aangehaald in voetnoot 30, punten 126 e.v.). Vgl. eveneens Koch, O., Der Grundsatz der Verhältnismäßigkeit in der Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften, Berlijn 2003, blz. 212, die benadrukt dat bijna alle arresten waarin in het Hof de toetsing schijnbaar beperkte tot de „ongeschiktheid”, een uiteenzetting met mogelijke alternatieve maatregelen bevatten en deels uitvoerig motiveerden waarom geen voorkeur aan deze maatregelen moest worden gegeven. Het begrip „kennelijke ongeschiktheid” moet bijgevolg enkel worden opgevat als synoniem voor een beperkte toetsing in het kader van de toetsing van de evenredigheid in meerdere stappen. In die zin ook Kischel, U., „Die Kontrolle der Verhältnismäßigkeit durch den Europäischen Gerichtshof”, Europarecht 2000, blz. 380, 398 e.v., die benadrukt dat het Hof zijn eigen formulering dat de evenredigheidstoetsing op de desbetreffende gebieden moet worden beperkt tot een onderzoek naar de kennelijke ongeschiktheid, niet die betekenis toekent die zij op het eerste gezicht lijkt te hebben. Uit de betreffende uitspraken komt daarentegen duidelijk naar voren dat de beoordelingsruimte van de gemeenschapswetgever de evenredigheid niet reduceert tot kennelijke ongeschiktheid, maar de evenredigheidstoetsing in haar geheel beperkt tot kennelijke fouten. Zie ook Zatschler, C., Finding facts, European Advocate, lente 2010, blz. 11, 12 e.v., die erop wijst dat een beoordelingsruimte slechts de toetsingsmogelijkheden beïnvloedt, maar niet de structuur van de evenredigheidstoetsing.


33 – Zie de in de punten 58 tot en met 64 aangehaalde rechtspraak.


34 – Zie punt 80 van deze conclusie.


35 – Zie punt 75 van deze conclusie.


36 – Hiervan onderscheidt zich de vraag of dit ook vanuit het oogpunt van de daarmee verbonden lastenverzwaring van de marktdeelnemers is gerechtvaardigd. Deze vraag moet in het bijzonder worden onderzocht in het kader van de noodzaak en de gepastheid van de maatregel, zie hiervoor punt 122 van deze conclusie.


37 – Zie punten 66 en 80 van deze conclusie.


38 – Zie punt 59 van deze conclusie.


39 – Zie punt 62 van deze conclusie.


40 – In het onderhavige geval kan met name geen beroep worden gedaan op de beschermingsclausule van artikel 5 van de Landbouwovereenkomst, daar de goederen van GN-code 2003 10 30 niet worden aangegeven met het symbool „SSG”.


41 – Zie punt 63 van deze conclusie.


42 – Zie Geboye Deste, M. (aangehaald in voetnoot 28, blz. 21), die erop wijst dat het vanuit het oogpunt van het wereldhandelsrecht is toegestaan unilateraal naar beneden af te wijken van de overeengekomen douanetarieven.


43 – Arrest Hüpeden (aangehaald in voetnoot 3, punt 36).


44 – Zie punt 59 van deze conclusie en aldaar aangehaalde rechtspraak.


45 – Zie punten 232 tot en met 234 van het rapport van de beroepsinstantie (Appellate Body) van de WTO van 23 september 2002, Chile – Price Band System, WT/DS207/AB/R.


46 – In punt 232 van het bovengenoemde rapport wordt naar voren gebracht dat de loutere periodieke aanpassing van rechten er niet automatisch toe leidt dat deze laatste moeten worden aangemerkt als variabele invoerheffingen in de zin van voetnoot 1 bij artikel 4, lid 2, van de Landbouwovereenkomst. In punt 233 van dit rapport wordt er juist op gewezen dat het douanetarief automatisch varieert aan de hand van een schema of een formule.


47 – Zie Geboye Deste, M. (aangehaald in voetnoot 28, blz. 23), die erop wijst dat aan de voordelen die aan een lidstaat worden toegekend door het meestbegunstigingsbeginsel algemene gelding wordt verleend.


48 – Zie punten 97 e.v. van deze conclusie.


49 – Zie arrest van 11 februari 1988, The National Dried Fruit Trade Association (77/86, Jurispr. blz. 757, punt 29).


50 – Punten 109-112 van deze conclusie.


51 – Zie hiervoor de in de punten 19 tot en met 22, en 70 van deze conclusie vermelde regels.