18.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 346/18


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 oktober 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Belgisch Interventie- en Restitutiebureau/SGS Belgium NV, Firme Derwa NV, Centraal Beheer Achmea NV

(Zaak C-367/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Aantasting van financiële belangen van Europese Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikelen 1, 3, lid 1, derde alinea, 5 en 7 - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Artikelen 11 en 18, lid 2, sub c - Begrip marktdeelnemer - Personen die aan begaan van onregelmatigheid hebben deelgenomen - Personen die voor onregelmatigheid aansprakelijk kunnen worden gesteld of die begaan ervan hadden moeten voorkomen - Administratieve sanctie - Rechtstreekse werking - Verjaring van vervolging - Stuiting)

2010/C 346/29

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

Verwerende partijen: SGS Belgium NV, Firme Derwa NV, Centraal Beheer Achmea NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Antwerpen — Uitlegging van de artikelen 1, 3, lid 1, derde alinea, 5 en 7 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) en van artikel 18, lid 1, sub c, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1) — Begrip marktdeelnemer — Personen die aan het begaan van de onregelmatigheid hebben deelgenomen en personen die voor de onregelmatigheid aansprakelijk kunnen worden gesteld of die het begaan ervan hadden moeten voorkomen — Verjaring van het recht op vervolging — Stuiting

Dictum

1)

De artikelen 5 en 7 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, dienen niet aldus toepassing te vinden dat een administratieve sanctie kan worden opgelegd op grond van die bepalingen alleen, aangezien het opleggen van een administratieve sanctie aan een categorie personen in het kader van de bescherming van de financiële belangen van de Unie vereist dat vóór het begaan van de betrokken onregelmatigheid door de Uniewetgever een sectorale regeling is vastgesteld waarin die sanctie en de voorwaarden voor de toepassing ervan op die categorie personen worden gedefinieerd, of, in voorkomend geval, wanneer nog geen dergelijke regeling van de Unie is vastgesteld, in het recht van de lidstaat waar die onregelmatigheid is begaan, is bepaald dat een administratieve sanctie aan die categorie personen kan worden opgelegd.

2)

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de sectorale regelgeving van de Unie de lidstaten nog niet de verplichting oplegde om doeltreffende sancties te bepalen voor gevallen waarin een op internationaal niveau in controle en toezicht gespecialiseerde en door een lidstaat erkende onderneming onjuiste verklaringen had afgegeven, belet artikel 7 van verordening nr. 2988/95 niet dat de lidstaten die onderneming een sanctie opleggen in haar hoedanigheid van „persoon die aan het begaan van de onregelmatigheid heeft deelgenomen” of „persoon die voor de onregelmatigheid aansprakelijkheid kan worden gesteld”, in de zin van die bepaling, op voorwaarde evenwel dat voor het opleggen van die sanctie een duidelijke en eenduidige rechtsgrondslag bestaat, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.

3)

In omstandigheden als die van het hoofdgeding vormen de mededeling aan een op internationaal niveau in controle en toezicht gespecialiseerde onderneming die een verklaring van invoer voor verbruik heeft afgegeven voor een specifieke uitvoerverrichting, van een onderzoeksverslag waaruit blijkt dat die verrichting onregelmatig was, de indiening bij die onderneming van een verzoek om bijkomende stukken over te leggen teneinde na te gaan of de invoer tot verbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, alsmede de verzending van een aangetekende brief waarbij aan die onderneming een sanctie wordt opgelegd op grond dat zij aan het begaan van een onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2988/95 heeft deelgenomen, voldoende nauwkeurige handelingen die de betrokkene ter kennis zijn gebracht en strekken tot onderzoek of vervolging van de onregelmatigheid en die dus de verjaring van de vervolging stuiten in de zin van artikel 3, lid 1, derde alinea, van die verordening.


(1)  PB C 297 van 5.12.2009.