4.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 328/6 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 oktober 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Georgi Ivanov Elchinov/Natsionalna zdravnoosiguritelna kasa
(Zaak C-173/09) (1)
(Sociale zekerheid - Vrij verrichten van diensten - Ziektekostenverzekering - In andere lidstaat verstrekte ziekenhuiszorg - Voorafgaande toestemming - Voorwaarden voor toepassing van artikel 22, lid 2, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 1408/71 - Wijze waarop sociaal verzekerde in andere lidstaat gemaakte ziekenhuiskosten vergoed krijgt - Verplichting van lagere rechter om aanwijzingen van hogere rechter op te volgen)
2010/C 328/09
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Georgi Ivanov Elchinov
Verwerende partij: Natsionalna zdravnoosiguritelna kasa
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad Sofia-grad — Uitlegging van artikel 49 EG en van artikel 22, lid 1, sub c, en lid 2, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB L 28, blz. 1) — Ziektekostenverzekering — Weigering door het bevoegde nationale orgaan om toestemming te verlenen voor de financiering uit zijn begroting (formulier E 112) van de kosten van een doeltreffender medische behandeling in een andere lidstaat dan die van woonplaats van de verzekerde patiënt — Vermoeden van een noodzakelijke samenhang tussen deze financiering en het bestaan van dit type behandeling in het binnenland — Begrip „behandeling die aan de betrokkene niet kan worden verstrekt in de lidstaat waar hij woont” — Voorwaarden voor toestemming voor financiering en toepasselijke regeling voor de vergoeding van gemaakte kosten — Verplichting van een lagere nationale rechterlijke instantie, de uitleggingsaanwijzingen van een hogere rechterlijke instantie op te volgen wanneer zij deze in strijd acht met het gemeenschapsrecht
Dictum
1) |
Het recht van de Unie verzet zich ertegen dat een nationale rechterlijke instantie die uitspraak moet doen in een zaak die naar haar is verwezen door een in hoger beroep aangezochte hogere rechterlijke instantie, naar nationaal procesrecht gebonden is aan het rechtsoordeel van die hogere rechterlijke instantie indien zij, gelet op de uitlegging die zij het Hof heeft gevraagd, meent dat bedoeld rechtsoordeel in strijd is met het recht van de Unie. |
2) |
Artikel 49 EG en artikel 22 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, verzetten zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die aldus wordt uitgelegd dat zij in alle gevallen de vergoeding van in een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming verstrekte medische zorg uitsluit. |
3) |
Artikel 22, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van medische zorg die niet kan worden verstrekt in de lidstaat waar de sociaal verzekerde woont, de op grond van lid 1, sub c-i, van ditzelfde artikel vereiste toestemming niet kan worden geweigerd:
Ditzelfde artikel verzet zich ertegen dat de nationale organen die zich moeten uitspreken over een verzoek om voorafgaande toestemming, er bij de toepassing van die bepaling van uitgaan dat de ziekenhuiszorg die niet kan worden verstrekt in de lidstaat waar de sociaal verzekerde woont, niet behoort tot de verstrekkingen waarvoor de wetgeving van die lidstaat in vergoeding voorziet, en omgekeerd, dat ziekenhuiszorg die wel tot die verstrekkingen behoort, kan worden verleend in voornoemde lidstaat. |
4) |
Wanneer vaststaat dat de weigering om de op grond van artikel 22, lid 1, sub c-i, van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, vereiste toestemming te verlenen ongegrond was, terwijl de ziekenhuiszorg beëindigd is en de kosten ervan door de sociaal verzekerde zijn gemaakt, moet de nationale rechter het bevoegde orgaan volgens de nationale procedureregels verplichten, de sociaal verzekerde het bedrag te vergoeden dat dit orgaan normalerwijze zou hebben vergoed indien de toestemming naar behoren was verleend. Dat bedrag is gelijk aan het bedrag dat wordt vastgesteld volgens de wetgeving waaraan het orgaan van de lidstaat waar de ziekenhuiszorg is verstrekt, is onderworpen. Indien dat bedrag lager is dan de vergoeding die bij toepassing van de wettelijke regeling van de woonstaat zou zijn betaald in geval van ziekenhuiszorg in laatstbedoelde lidstaat, moet de sociaal verzekerde ten laste van het bevoegde orgaan bovendien een aanvullende vergoeding worden uitgekeerd ten belope van het verschil tussen beide bedragen, binnen de grenzen van de daadwerkelijk gemaakte kosten. |