15.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 november 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin — Duitsland) — André Grootes/Amt für Landwirtschaft Parchim

(Zaak C-152/09) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Bedrijfstoeslagregeling - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Berekening van toeslagrechten - Artikel 40, lid 5 - Landbouwers die in referentieperiode landbouwmilieuverbintenissen moesten nakomen - Artikel 59, lid 3 - Regionale uitvoering van bedrijfstoeslagregeling - Artikel 61 - Verschillende bedragen aan toeslagrechten voor als blijvend grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren)

2011/C 13/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Schwerin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: André Grootes

Verwerende partij: Amt für Landwirtschaft Parchim

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Schwerin — Uitlegging van artikel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1) — Voorwaarden waaronder landbouwers die in de referentieperiode landbouwmilieuverbintenissen moesten nakomen, kunnen verzoeken om berekening van het referentiebedrag op basis van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin zij aan de genoemde verbintenissen deelnamen

Dictum

1)

Artikel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 319/2006 van de Raad van 20 februari 2006, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer in de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 61 van deze verordening verschillende bedragen aan toeslagrechten zijn vastgesteld voor als grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren, een landbouwer die op de in dat artikel bedoelde referentiedatum op grond van verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer, landbouwmilieuverbintenissen moet nakomen die onmiddellijk aansluiten op landbouwmilieuverbintenissen op grond waarvan bouwland in blijvend grasland is omgezet, het recht heeft om te verzoeken dat de rechten bedoeld in artikel 59, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij verordening nr. 319/2006, worden berekend op basis van de bedragen aan toeslagrechten die zijn vastgesteld voor andere subsidiabele hectaren dan als grasland gebruikte hectaren.

2)

Artikel 40, lid 5, juncto artikel 61 van verordening nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij verordening nr. 319/2006, moet aldus worden uitgelegd dat enkel wanneer er sprake is van een causaal verband tussen de verandering van het grondgebruik van bouwland naar blijvend grasland en de deelneming aan een landbouwmilieumaatregel, voor de berekening van de toeslagrechten buiten beschouwing mag worden gelaten dat die oppervlakte op de referentiedatum bedoeld in artikel 61 van die verordening, zoals gewijzigd, als blijvend grasland werd gebruikt.

3)

Artikel 40, lid 5, juncto artikel 61 van verordening nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij verordening nr. 319/2006, moet aldus worden uitgelegd dat voor de toepassing ervan niet de voorwaarde geldt dat de landbouwer die de aanvraag voor bedrijfstoeslag indient, ook degene is die de verandering van het gebruik van de betrokken oppervlakte heeft doorgevoerd.


(1)  PB C 167 van 18.07.2009.