31.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 juni 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Nürnberg — Duitsland) — Coty Prestige Lancaster Group GmbH/Simex Trading AG

(Zaak C-127/09) (1)

(Merkenrecht - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 13, lid 1 - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 7, lid 1 - Uitputting van rechten van merkhouder - Begrip „waar die in handel is gebracht” - Toestemming van houder - Parfumflacons, zogenoemde „testflacons”, die door houder van merk ter beschikking zijn gesteld van depositaris die deel uitmaakt van netwerk van selectieve distributie)

2010/C 209/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Coty Prestige Lancaster Group GmbH

Verwerende partij: Simex Trading AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Nürnberg — Uitlegging van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) en van artikel 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) — Uitputting van het aan het merk verbonden recht — Uitlegging van het begrip „waar die in de handel is gebracht” — Parfummonsters waarvan de verpakking is voorzien van de aanduiding dat de waar voor reclamedoeleinden en niet voor de verkoop is bestemd, en die ter beschikking zijn gesteld van contractueel gebonden distributeurs, tot nader order en zonder eigendomsoverdracht

Dictum

In omstandigheden als die van het hoofdgeding moeten artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk en artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, aldus worden uitgelegd dat er enkel sprake is van uitputting van de aan het merk verbonden rechten wanneer er op grond van een door de verwijzende rechter te verrichten beoordeling van kan worden uitgegaan dat de houder van dit merk uitdrukkelijk of impliciet heeft toegestemd tot het respectievelijk in de Europese Gemeenschap of in de Europese Economische Ruimte in de handel brengen van de waren waarvoor die uitputting wordt aangevoerd.

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, die erin bestaan dat „parfumtestflacons” zonder eigendomsoverdracht en met een verbod op verkoop ervan ter beschikking worden gesteld van met de merkhouder contractueel gebonden tussenhandelaren opdat hun klanten de inhoud ervan voor testdoeleinden kunnen verbruiken, en waarbij de merkhouder deze waar te allen tijde kan terugroepen en de presentatie ervan zich duidelijk onderscheidt van die van de parfumflacons die de merkhouder gewoonlijk ter beschikking stelt van deze tussenhandelaren, kan er, aangezien deze testflacons parfumflacons zijn waarop de vermeldingen „demonstratie” en „mag niet worden verkocht” zijn aangebracht, bij gebreke van enig bewijselement in tegengestelde zin — waarover de verwijzende rechter dient te oordelen — niet van worden uitgegaan dat de merkhouder impliciet heeft toegestemd tot het in de handel brengen ervan.


(1)  PB C 141 van 20.06.2009.