7.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 55/44


Beroep ingesteld op 30 december 2008 — Cantiere Navale De Poli/Commissie

(Zaak T-584/08)

(2009/C 55/79)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Cantiere Navale De Poli SpA (vertegenwoordigers: A. Abate en R. Longanesi Cattani, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Europese Commissie van 21 oktober 2008 over de door Italië voorgenomen staatssteun nr. C 20/2008 (ex nr. 62/2008) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure, de vergoedingen en de honoraria.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad van 27 juni 2002 (PB L 172, blz. 1), die is gebaseerd op artikel 87, lid 3, sub e, EG, is een tijdelijke beschermingsmaatregel voor de scheepsbouw ingevoerd om de door de anti-concurrentiële praktijken van de Koreaanse werven gewijzigde marktvoorwaarden te herstellen. De oorspronkelijk op 31 maart 2004 gestelde vervaldatum van de verordening is vervolgens met een jaar verlengd, zodat de werven in de Gemeenschap tot en met 31 maart 2005 (de nieuwe vervaldatum van de verordening) verdere overeenkomsten over de bouw van bepaalde typen vrachtschepen konden afsluiten. Ter ondersteuning van deze overeenkomsten voorziet de verordening in steun ter hoogte van 6 % van de contractwaarde. De verzoekende partij heeft vijf overeenkomsten voor de bouw van chemicaliëntankers gesloten.

Italië heeft ter financiering van al deze overeenkomsten van 2002 tot 2005 twee financieringen van elk 10 miljoen EUR aangemeld. De eerste hiervan heeft de Commissie bij beschikking van 19 mei 2004 goedgekeurd; voor de tweede financiering heeft zij bij de bestreden beschikking echter goedkeuring geweigerd. De Commissie voert in dit verband aan dat de aanvullende financiering „nieuwe steun” in de zin van artikel 4 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 (PB L 140, blz. 1) vormt, aangezien zij het oorspronkelijke steunbedrag met 20 % te boven gaat. Voorts betoogt de Commissie dat de aanvullende financiering onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt omdat de aanmelding heeft plaatsgevonden na 31 maart 2005, de vervaldatum van verordening nr. 1177/2002.

De verzoekende partij voert aan dat de Italiaanse regering feitelijk tot en met 31 maart 2005 niet de financiering van overeenkomsten kon voorbereiden waarvan zij geen kennis kon hebben omdat de ondernemingen deze tot en met de laatste dag waarop de verordening van toepassing was (31 maart 2005), konden sluiten.

Om deze redenen voert de verzoekende partij met haar beroep tegen de beschikking met name de volgende middelen aan:

schending van verordening nr. 1177/2002 gelet op de door de wetgever in het kader van artikel 87, lid 3, sub e, nagestreefde specifieke doelen;

schending van artikel 4, lid 2, sub a, van verordening nr. 794/2004 van de Commissie met betrekking tot de kwalificering van de aanvullende financiering ter hoogte van 10 miljoen EUR als „nieuwe steun”;

irrelevantie van de aanbeveling van het bemiddelingsorgaan van de WHO van 20 juni 2005 voor de in het kader van verordening nr. 1177/2002 rechtmatig gesloten scheepsbouwovereenkomsten;

motiveringsgebrek met betrekking tot het beweerdelijk ontbreken van een rechtsbasis voor de goedkeuring van de aanvullende financiering;

schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, van hoor en wederhoor, van de rechten van verdediging, van gelijke behandeling, van subsidiariteit en van evenredigheid.