13.9.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 236/16 |
Beroep ingesteld op 21 juli 2008 — People's Mojahedin of Iran/Raad
(Zaak T-284/08)
(2008/C 236/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: People's Mojahedin Organization of Iran (Auvers sur Oise, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Spitzer, lawyer, en D. Vaughan, QC)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit 2008/583/EG van de Raad voor zover dit van toepassing is op verzoekster; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster vordert overeenkomstig artikel 230 EG gedeeltelijke nietigverklaring, voor zover het op haar betrekking heeft, van besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2007/868/EG (1) („bestreden besluit”).
Ter ondersteuning van haar vordering stelt zij dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat er, voor zover het betrekking heeft op het opnemen van verzoekster in de lijst van terroristische organisaties, indertijd geen relevante beslissing van een bevoegde nationale instantie was, die volstond als rechtvaardiging van het besluit. Daarnaast stelt verzoekster dat het besluit nietig moet worden verklaard omdat, hoewel er beweerdelijk „nieuwe informatie” en een beslissing van een andere bevoegde instantie dan die van het Verenigd Koninkrijk aan ten grondslag lag, zij vóór de vaststelling van het besluit niet in kennis is gesteld van het bewijs waarop de Raad zich baseerde. Bovendien is volgens verzoekster niet gemotiveerd waarom dergelijke informatie als nieuw of relevant moest worden behandeld.
Verzoekster brengt naar voren dat het bestreden besluit is genomen zonder enige juiste beoordeling van de nieuwe informatie en van de vraag of deze concreet en betrouwbaar bewijs vormde op grond waarvan de Raad mocht handelen, teneinde te bewijzen dat verzoekster verwikkeld was in terroristische activiteiten.
Voorts betoogt zij dat het bestreden besluit is vastgesteld met schending van haar recht te worden gehoord en met schending van haar fundamentele rechten. Ten slotte betoogt verzoekster dat het bestreden besluit is vastgesteld in omstandigheden die neerkomen op misbruik of oneigenlijk gebruik van procedures en/of bevoegdheden.
(1) PB L 188, blz. 21.