11.10.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 260/13


Hogere voorziening ingesteld op 8 juli 2008 door Stanislava Boudova en anderen tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 21 april 2008 in zaak F-78/07, Boudova e.a./Commissie

(Zaak T-271/08 P)

(2008/C 260/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Stanislava Boudova (Howald, Luxemburg), Adovica (Luxemburg, Luxemburg), Kuba (Konz, Duitsland), Puciriuss (Luxemburg, Luxemburg), Strzelecka (Aarlen, België), Szyprowska (Berbourg, Luxemburg), Tibai (Luxemburg, Luxemburg), Vaituleviciene (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: Marc-Albert Lucas, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 21 april 2008 in zaak F-78/07;

toewijzing van de vorderingen die rekwiranten in eerste aanleg hebben ingediend;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening verzoeken rekwiranten om vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 21 april 2008 in zaak F-78/07, Boudova e.a./Commissie, waarbij dat Gerecht het door hen ingestelde beroep strekkende tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van hun verzoek om de in de aanwervingbesluiten vastgestelde indeling in rang te herzien, kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Tot staving van hun hogere voorziening stellen zij in de eerste plaats dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 38 van de bestreden beschikking zijn motiveringsplicht heeft geschonden, aangezien zij waren aangesteld om tijdelijk vaste ambten te vervullen die waren opgenomen in de lijst van het aantal ambten en niet ter vervanging van ambtenaren of tijdelijke functionarissen die tijdelijk niet in staat waren hun werkzaamheden te vervullen, zodat zij in werkelijkheid waren aangeworven — of hadden moeten worden aangeworven — als tijdelijke functionarissen dan wel zich althans in een soortgelijke situatie als tijdelijke functionarissen bevonden.

Wat de punten 39 tot en met 41 van de bestreden beschikking betreft, stellen rekwiranten in de tweede plaats dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de in punt 37 van de bestreden beschikking aangehaalde rechtspraak heeft geschonden, door niet uit te sluiten dat de in een besluit van 13 februari 2006 vervatte verbintenis van het Europees Parlement om zijn personeelsleden — die voor 1 mei 2004, na een succesvolle deelname aan een intern of algemeen vergelijkend onderzoek dat voor 1 mei 2004 was bekendgemaakt, waren aangeworven als tijdelijke functionarissen en vervolgens als ambtenaar in dezelfde categorie waren aangesteld, maar in een lagere rang dan de rang waarin zij voor 1 mei 2004 zouden zijn aangesteld — te herindelen, op een statutaire verplichting berustte.

Voorts betogen rekwiranten dat het al dan niet bestaan van een uit het Statuut voortvloeiende verplichting geen feitelijke vraag is waarvan zij het bewijs hadden moeten leveren, maar een juridische vraag waarover het Gerecht had moeten beslissen en dat de verschillende indeling van ambtenaren wier situatie feitelijk en rechtens identiek of soortgelijk is, voortvloeiende uit het latere standpunt van een andere instelling dan die waarbij rekwiranten werkzaam zijn, een nieuw en wezenlijk feit vormde dat een heronderzoek van hun indeling in rang rechtvaardigde.

In de derde plaats stellen rekwiranten dat het Gerecht voor ambtenarenzaken het begrip verschoonbare dwaling verkeerd heeft uitgelegd, aangezien de mededeling in de Mededelingen van de administratie nr. 59-2005 die de Commissie op 20 juli 2005 heeft bekendgemaakt rekwiranten kon misleiden over de opportuniteit om binnen de statutaire termijn een klacht in te dienen tegen het indelingsbesluit.

Ten slotte betogen rekwiranten dat de redenering van het Gerecht voor ambtenarenzaken in strijd is met de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering betreffende de ontvankelijkheid van het beroep.