12.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 92/37


Hogere voorziening ingesteld op 5 februari 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2007 in zaak F-109/06, Dittert/Commissie

(Zaak T-51/08 P)

(2008/C 92/75)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en K. Herrmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Daniel Dittert (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 november 2007 in zaak F-109/06, Dittert/Commissie, nietig verklaren en de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie vordert in hogere voorziening vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „Gerecht”) van 22 november 2007 in zaak F-109/06, Dittert/Commissie, houdende nietigverklaring van haar besluit om verzoeker in eerste aanleg onvoldoende bevorderingspunten toe te kennen om te worden bevorderd in het kader van de bevorderingsronde 2005, en van haar besluit tot vaststelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van genoemde bevorderingsronde zijn bevorderd, voor zover de naam van verzoeker hier niet in is opgenomen.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie drie middelen tot vernietiging aan.

In de eerste plaats stelt de Commissie dat het Gerecht artikel 45 van het Ambtenarenstatuut heeft geschonden, doordat het overdreven belang heeft toegekend aan de tussenkomst van de directeur-generaal in de procedure voor de toekenning van de punten — en daardoor de beoordelingsvrijheid van het TABG onrechtmatig werd ingeperkt — bij de vaststelling dat het ontbreken van die tussenkomst schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert.

In de tweede plaats voert de Commissie aan dat het Gerecht in strijd met artikel 45 van het Ambtenarenstatuut inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheden van het TABG en zijn rechterlijke controlebevoegdheid heeft overschreden door een bevel te richten tot het TABG.

In de derde plaats verwijt de Commissie het Gerecht dat het geen juridisch afdoende motivering heeft gegeven voor zijn vaststelling dat, de schending van een door hem als „wezenlijk” aangemerkt voorschrift, namelijk het ontbreken van tussenkomst van de directeur-generaal, niet op passende wijze is verholpen door de toekenning van een bepaald aantal gratificatiepunten aan verzoeker in eerste aanleg door het bevorderingscomité. Zij betoogt dat het Gerecht het bestreden arrest bovendien heeft gebaseerd op een onjuiste opvatting van de notulen van de bijeenkomst van het bevorderingscomité.