ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

9 juni 2009

Zaak F‑12/08

Thierry Nardin

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage – Weigering – Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub a, van bijlage VII bij Statuut – Vordering tot nietigverklaring – Onwettigheid van aanwervingsprocedure – Geen – Vordering tot schadevergoeding”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 2 april 2007 houdende vaststelling van verzoekers „rechten bij indiensttreding” en weigering om hem de ontheemdingstoelage toe te kennen en, anderzijds, veroordeling van het Parlement tot betaling van de ontheemdingstoelage vanaf april 2007 en van het bedrag van 10 000 EUR voor de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker en het Parlement zullen hun eigen kosten dragen. De Commissie van de Europese Gemeenschappen, interveniënte ter ondersteuning van de conclusies van het Parlement, zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage – Doel – Voorwaarden voor toekenning – Geen regelmatige woonplaats of voornaamste beroepsbezigheden in standplaats vóór indiensttreding – Begrip

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 4, lid 1, sub a)

2.      Ambtenaren – Beroep – Middelen – Middel ontleend aan onregelmatigheid van aanwervingsprocedure van betrokkene

1.      De in artikel 4, lid 1, sub a, van bijlage VII bij het Statuut voorziene ontheemdingstoelage is bedoeld om de bijzondere lasten en nadelen te compenseren die voortvloeien uit de permanente uitoefening van een ambt in een land waarmee de ambtenaar vóór zijn indiensttreding geen duurzame band had gevestigd. Wanneer voor de conclusie dat dergelijke banden bestaan wordt verlangd dat de betrokkene gedurende een bepaalde, volledige periode regelmatig in het land van zijn toekomstige tewerkstelling bij de Gemeenschappen heeft gewerkt, betekent dit dat in andere landen verrichte beroepsbezigheden die sporadische en kortstondige afwezigheden gedurende die periode hebben meegebracht, niet volstaan om de uitoefening van de voornaamste beroepsbezigheid van de ambtenaar in de staat van tewerkstelling niet als regelmatig te beschouwen.

(cf. punten 32 en 33)

Referentie:

Hof: 9 oktober 1984, Witte/Parlement, 188/83, Jurispr. blz. 3465, punt 11

Gerecht van eerste aanleg: 14 december 1995, Diamantaras/Commissie, T‑72/94, JurAmbt. blz. I‑A‑285 en II‑865, punt 51, en de aangehaalde rechtspraak

2.      Een ambtenaar kan zich niet beroepen op de onwettigheid van de procedure voor zijn aanwerving door een gemeenschapsinstelling om te concluderen tot nietigverklaring van het besluit van die instelling tot vaststelling van zijn rechten bij indiensttreding en weigering om hem de ontheemdingstoelage toe te kennen, aangezien er onvoldoende oorzakelijk verband bestaat tussen de aanwervingsprocedure van de betrokkene en het bestreden besluit. Onwettigheden betreffende de aanwervingsprocedure kunnen eventueel een vordering tot nietigverklaring van een aanwervingsbesluit staven; de vraag van de wettigheid van een besluit tot vaststelling van de rechten van de ambtenaar bij zijn indiensttreding verschilt echter van die van de wettigheid van de procedure voor aanwerving van de betrokkene door die instelling.

(cf. punt 39)