Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 9 juli 2009 – Régie communale autonome du stade Luc Varenne / Belgische Staat
(Zaak C‑483/08)
„Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering – Zesde btw-richtlijn – Artikel 10, leden 1 en 2 – Inning van ten onrechte afgetrokken belasting – Aanvangstijdstip van verjaringstermijn”
Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Inning van belasting – Verjaringstermijn (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 10) (cf. punten 38-42 en dictum)
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing – Rechtbank van eerste aanleg te Bergen – Uitlegging van artikel 10 van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) – Begrippen „belastbaar feit” en „verschuldigdheid van de belasting” – Aanvangstijdstip van de termijn voor verjaring van de vordering tot voldoening van de belasting – Dag van afgifte van de factuur of dag van indiening van de aangifte waarbij de belastingplichtige zijn recht op aftrek geldend maakt? |
Dictum
|
Artikel 10 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling en een nationale administratieve praktijk waarbij als aanvangstijdstip van de termijn voor verjaring van de vordering tot voldoening van de ten onrechte afgetrokken belasting over de toegevoegde waarde wordt genomen de dag van indiening van de aangifte waarbij de belastingplichtige zijn recht op aftrek voor het eerst geldend heeft gemaakt. |