15.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/19


Beroep ingesteld op 16 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-160/08)

(2008/C 209/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer und D. Kukovec, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door geen mededelingen betreffende geplaatste opdrachten te publiceren en opdrachten voor dienstverlening in de sector van de openbare reddingsdienst niet uit te schrijven respectievelijk niet op transparante wijze te plaatsen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de richtlijnen 92/50/EEG (1) en 2004/18/EG (2) en inbreuk heeft gemaakt op beginselen betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 43 EG en 49 EG);

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie verklaart dat zij verschillende klachten heeft ontvangen over de in de Bondsrepubliek Duitsland gangbare praktijk bij het plaatsten van opdrachten voor dienstverlening in de sector van de openbare reddingsdienst. In die klachten wordt gelaakt dat opdrachten in deze sector in de regel niet werden uitgeschreven en niet op transparante wijze werden geplaatst. Volgens de Commissie wijst het geringe aantal opdrachten voor reddingsdiensten waarvan de plaatsing door territoriale lichamen in hun hoedanigheid van voor de openbare reddingsdienst verantwoordelijke instanties in heel Europa is aangekondigd (13 aankondigingen in zes jaar, verricht door slechts elf van de meer dan 400 Duitse kantons of niet onder een kanton vallende steden), erop dat het in Duitsland een gangbare praktijk is om de opdrachten voor deze reddingsdiensten niet overeenkomstig de Europese richtlijnen betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten en de fundamentele beginselen van het gemeenschapsrecht te plaatsen. Bovendien zijn deze opdrachten geplaatst zonder maatregelen om een passende transparantie te verzekeren en discriminatie te vermijden.

Door deze praktijk bij het plaatsen van opdrachten is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens de richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen en heeft zij inbreuk gemaakt op in de artikelen 43 EG en 49 EG neergelegde beginselen betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, met name op het in deze beginselen besloten liggende verbod van discriminatie.

Territoriale lichamen in hun hoedanigheid van voor de reddingsdienst verantwoordelijke instanties vallen onder het begrip aanbestedende dienst in de zin van artikel 1, aanhef en sub b, van richtlijn 92/50/EEG of artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18/EG. Verder kan niet worden betwist dat de overeenkomsten die in de sector van de openbare reddingsdienst werden gesloten, overheidsopdrachten onder bezwarende titel waren die onder genoemde richtlijnen vielen en de voor de toepasselijkheid van de richtlijnen geldende drempelwaarde aanzienlijk overschreden. Uit al deze omstandigheden volgt dat de litigieuze opdrachten voor dienstverlening hadden moeten worden geplaatst volgens de procedures waarin die richtlijnen voorzien, en met inachtneming van de daarin vervatte algemene bepalingen betreffende gelijke behandeling en verbod van discriminatie.

Aangezien het in het onderhavige geval ging om overeenkomsten met een duidelijk een grensoverschrijdend belang, zijn door het zonder transparantie plaatsen van die opdrachten niet alleen de uit de richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG voortvloeiende verplichtingen niet nagekomen, maar ook de in het EG-Verdrag geformuleerde algemene beginselen betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten geschonden.

Reddingsdiensten vallen, net als de in het kader van de openbare reddingsdienst verrichte vervoerdiensten en medische diensten, niet onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 45 EG juncto artikel 55 EG, volgens welke de bepalingen van de hoofdstukken van het EG-Verdrag betreffende het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten niet van toepassing zijn op werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in de betrokken lidstaat, zelfs indien deze slechts voor een bepaalde gelegenheid geschieden. De uitzonderingsregeling van artikel 45 EG, die als uitzondering op de fundamentele vrijheden restrictief moet worden uitgelegd, is strikt beperkt tot werkzaamheden die als zodanig een rechtstreekse en specifieke deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag vormen. De vraag of openbaar gezag wordt uitgeoefend, kan niet worden beantwoord met een verwijzing naar het publiekrechtelijke karakter van de betrokken werkzaamheid. Beslissend is veeleer de mogelijkheid om jegens de burger gebruik te kunnen maken van overheidsrechten en van de bevoegdheid om dwang uit te oefenen.

De Commissie is ervan overtuigd, dat ook in geval van deelneming van buitenlandse dienstverrichters het plaatsten van opdrachten in de sector reddingsdienst aldus kan gebeuren dat een snelle reddingsdienst van uitstekende kwaliteit over het gehele grondgebied wordt gewaarborgd.


(1)  PB L 209, blz. 1.

(2)  PB L 134, blz. 114.