9.5.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 116/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) (België) op 22 februari 2008 — Nicolas Bressol e.a., Céline Chaverot e.a./Regering van de Franse Gemeenschap

(Zaak C-73/08)

(2008/C 116/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Nicolas Bressol e.a., Céline Chaverot e.a.

Verwerende partij: Regering van de Franse Gemeenschap

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 12, eerste alinea, en 18, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in samenhang gelezen met artikel 149, lid 1 en lid 2, tweede streepje, en met artikel 150, lid 2, derde streepje, van hetzelfde Verdrag in die zin worden geïnterpreteerd dat deze bepalingen eraan in de weg staan dat een voor het hoger onderwijs bevoegde autonome gemeenschap van een lidstaat, die geconfronteerd wordt met een toestroom van studenten uit een aangrenzende lidstaat in een aantal opleidingen van medische aard die in hoofdzaak met overheidsmiddelen worden gefinancierd, ten gevolge van een restrictief beleid in die aangrenzende lidstaat, maatregelen neemt zoals die welke vervat zijn in het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs, wanneer die Gemeenschap op goede gronden aanvoert dat die situatie een buitenmatig beslag dreigt te leggen op de overheidsfinanciën en de kwaliteit van het verstrekte onderwijs dreigt te hypothekeren?

2)

Maakt het bij de beantwoording van de sub 1 vermelde vraag een verschil wanneer die Gemeenschap aantoont dat die situatie ertoe leidt dat er te weinig in die Gemeenschap verblijvende studenten afstuderen om op duurzame wijze te voorzien in voldoende geschoold medisch personeel om de kwaliteit van het stelsel van volksgezondheid binnen die Gemeenschap te verzekeren?

3)

Maakt het bij de beantwoording van de sub 1 vermelde vraag een verschil wanneer die Gemeenschap, rekening houdende met het bepaalde in artikel 149, eerste lid, in fine, van het Verdrag en met artikel 13.2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, dat een standstill-verplichting inhoudt, opteert voor het in stand houden van een ruime en democratische toegang tot een kwaliteitsvol hoger onderwijs voor de bevolking van die Gemeenschap?