1. Harmonisatie van wetgevingen – Merken – Richtlijn 89/104 – Recht van houder van merk, zich ertegen te verzetten dat derde teken dat gelijk is aan of overeenstemt met merk, gebruikt voor zelfde waren – Reclame in kader van zoekmachineadvertentiedienst op internet – Voorwaarde voor recht van houder
(Richtlijn 89/104 van de Raad, art. 5, lid 1)
2. Harmonisatie van wetgevingen – Merken – Richtlijn 89/104 – Recht van houder van merk, zich ertegen te verzetten dat derde teken dat gelijk is aan of overeenstemt met merk, gebruikt voor zelfde waren – Reclame in kader van zoekmachineadvertentiedienst op internet – Beperking van gevolgen van merk – Voorwaarde
(Richtlijn 89/104 van de Raad, art. 5, lid 1, en 6, lid 1)
3. Harmonisatie van wetgevingen – Merken – Richtlijn 89/104 – Product door merkhouder of met diens toestemming in Gemeenschap of in Europese Economische ruimte in handel gebracht – Reclame voor wederverkoop van product in kader van zoekmachineadvertentiedienst op internet – Oppositie door houder – Toelaatbaarheid uit hoofde van in artikel 7, lid 2, van richtlijn genoemde uitzonderingen op uitputtingsbeginsel – Voorwaarden
(Richtlijn 89/104 van de Raad, art. 7)
1. Artikel 5, lid 1, van richtlijn 89/104 betreffende merken moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder kan verbieden om op basis van een zoekwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van de merkhouder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met deze verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.
Wanneer de advertentie van de derde de indruk wekt dat tussen deze derde en de merkhouder een economische band bestaat, moet ervan worden uitgegaan dat afbreuk wordt gedaan aan de herkomstaanduidingsfunctie. Ook wanneer de advertentie weliswaar niet de indruk wekt dat er een economische band bestaat, maar wel zo vaag blijft over de herkomst van de betrokken waren of diensten dat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker op basis van de gesponsorde link en de daaraan gekoppelde reclameboodschap niet kan weten of de adverteerder een derde is ten opzichte van de merkhouder dan wel, integendeel, een economische band met deze heeft, moet worden vastgesteld dat afbreuk wordt gedaan aan deze functie van het merk.
(cf. punten 34‑35, 52‑54, dictum 1)
2. Artikel 6 van richtlijn 89/104 betreffende merken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het gebruik door adverteerders van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met merken, als zoekwoorden in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet kan worden verboden ingevolge artikel 5 van die richtlijn, deze adverteerders zich in het algemeen niet op de in dit artikel 6, lid 1, vermelde uitzondering kunnen beroepen om aan dat verbod te ontkomen. De nationale rechter dient echter na te gaan of er, gelet op de omstandigheden van de zaak, inderdaad geen gebruik in de zin van artikel 6, lid 1, is geweest dat kan worden beschouwd als gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.
(cf. punt 72, dictum 2)
3. Artikel 7 van richtlijn 89/104 betreffende merken, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder niet kan verbieden om, op basis van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat deze adverteerder zonder toestemming van die houder als zoekwoord heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor de wederverkoop van waren die door deze houder zijn vervaardigd en door hem of met zijn toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, tenzij een gegronde reden in de zin van lid 2 van dat artikel rechtvaardigt dat deze houder zich hiertegen verzet, zoals een gebruik van dat teken dat de indruk wekt dat er een economische band bestaat tussen de wederverkoper en de merkhouder, of een gebruik dat de reputatie van het merk ernstig schaadt.
De nationale rechter, die dient te beoordelen of in de bij hem aanhangige zaak al dan niet sprake is van een gegronde reden:
- kan niet op basis van het enkele feit dat een adverteerder het merk van een ander gebruikt onder toevoeging van woorden die aangeven dat de betrokken waren worden doorverkocht, zoals „gebruikt” of „tweedehands”, constateren dat de advertentie de indruk wekt dat de wederverkoper en de houder van het merk economisch zijn verbonden, of de reputatie van het merk ernstig schaadt;
- moet vaststellen dat een dergelijke gegronde reden bestaat wanneer de wederverkoper zonder toestemming van de houder van het merk dat hij in het kader van de reclame voor zijn wederverkoopactiviteiten gebruikt, de vermelding van dit merk heeft verwijderd van de waren die door deze merkhouder zijn vervaardigd en in de handel gebracht en deze vermelding heeft vervangen door een etiket waarop de naam van de wederverkoper vermeld staat, waardoor dat merk onzichtbaar wordt gemaakt, en
- moet in zijn overweging betrekken dat het een wederverkoper die is gespecialiseerd in de verkoop van tweedehandse waren van een merk niet kan worden verboden gebruik te maken van dit merk om bij het publiek te adverteren voor zijn wederverkoopactiviteiten, die behalve de verkoop van tweedehandse waren van bedoeld merk de verkoop van andere tweedehandse waren omvatten, tenzij de wederverkoop van deze andere waren, gelet op de omvang, de presentatie of de slechte kwaliteit ervan, het imago dat de houder voor zijn merk heeft weten te creëren, ernstig zou kunnen schaden.
(cf. punt 93, dictum 3)