Zaak C-388/08 PPU

Strafzaak

tegen

Artur Leymann en Aleksei Pustovarov

(verzoek van de Korkein oikeus om een prejudiciële beslissing)

„Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 27 — Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten — Specialiteitsbeginsel — Toestemmingsprocedure”

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 december 2008   I ‐ 8987

Samenvatting van het arrest

  1. Prejudiciële vragen – Prejudiciële spoedprocedure – Voorwaarden

    (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 104 ter)

  2. Europese Unie – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit betreffende Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten – Specialiteitsregel

    (Kaderbesluit 2002/584 van de Raad, art. 3, 4 en 27, leden 2, 3, sub g, en 4)

  3. Europese Unie – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit betreffende Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten – Specialiteitsregel

    (Kaderbesluit 2002/584 van de Raad, art. 27, lid 2)

  4. Europese Unie – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit betreffende Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten – Specialiteitsregel

    (Kaderbesluit 2002/584 van de Raad, art. 27, leden 3, sub c, en 4)

  1.  Ingewilligd kan worden een verzoek om de prejudiciële verwijzing inzake de uitlegging van kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten aan de spoedprocedure te onderwerpen op grond van de verklaring van de verwijzende rechter dat, indien de tenlastelegging betreffende het strafbare feit buiten beschouwing werd gelaten, de aan de betrokkene opgelegde straf zou worden verminderd en deze vroeger in vrijheid zou worden gesteld.

    (cf. punten 38, 39)

  2.  In artikel 27, lid 2, van kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, wordt de specialiteitsregel geformuleerd. Volgens deze regel kan een overgeleverde persoon niet worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest. Het overleveringsverzoek is gebaseerd op de informatie die de stand van het onderzoek op het tijdstip van de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel weergeeft. Het is dus mogelijk dat in de loop van de procedure de vastgestelde feiten niet in alle opzichten meer overeenkomen met die welke aanvankelijk waren omschreven. De verzamelde gegevens kunnen leiden tot een precisering en zelfs een wijziging van de bestanddelen van het strafbare feit die de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel aanvankelijk hebben gerechtvaardigd.

    De in artikel 27, lid 2, gebruikte termen „vervolgd”, „berecht” of „van zijn vrijheid beroofd” wijzen erop dat het begrip „enig ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verschillende stadia van de procedure en rekening houdend met iedere procedurele handeling die de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit kan wijzigen. Om — met betrekking tot het in artikel 27, lid 3, sub g, van het kaderbesluit bedoelde vereiste van toestemming — uit te maken of een procedurele handeling leidt tot een „ander feit” dan dat welk in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld, moet de omschrijving van het strafbare feit in het Europees aanhoudingsbevel worden vergeleken met de omschrijving in de latere procedurele handeling. Vereisen dat de uitvoerende lidstaat voor iedere wijziging in de omschrijving van de feiten toestemming verleent, zou verder gaan dan de specialiteitsregel verlangt en afdoen aan het doel, de in het kaderbesluit voorziene justitiële samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te bespoedigen.

    Om uit te maken of het aan de orde zijnde strafbare feit geen „ander feit” is dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest in de zin van artikel 27, lid 2, van kaderbesluit 2002/584, waarvoor de toestemmingsprocedure van artikel 27, leden 3, sub g, en 4, van het kaderbesluit moet worden gevolgd, dient te worden nagegaan of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling. Wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit.

    (cf. punten 43, 53-56, 59, dictum 1)

  3.  Bij een wijziging in de omschrijving van het strafbare feit die enkel het aan de orde zijnde soort verdovend middel betreft, zonder dat de juridische kwalificatie van het strafbare feit wordt gewijzigd, is op zich geen sprake van een „ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest in de zin van artikel 27, lid 2, van kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, aangezien het nog steeds gaat om een strafbaar feit dat wordt gestraft met een zelfde strafmaat en onder de rubriek „illegale handel in verdovende middelen” van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit valt.

    (cf. punten 62, 63, dictum 2)

  4.  De uitzondering van artikel 27, lid 3, sub c, van kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, volgens welke de specialiteitsregel van artikel 27, lid 2, niet van toepassing is wanneer de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de betrokkene beperkt, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van „enig ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, overeenkomstig artikel 27, lid 4, van het kaderbesluit toestemming moet worden gevraagd en verkregen indien een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. De overgeleverde persoon kan voor dat strafbare feit worden vervolgd en berecht alvorens die toestemming is verkregen, op voorwaarde dat geen vrijheid beperkende maatregel wordt opgelegd tijdens de vervolging of de berechting van dat feit. De uitzondering van artikel 27, lid 3, sub c, staat er echter niet aan in de weg dat de overgeleverde persoon een vrijheid beperkende maatregel wordt opgelegd alvorens de toestemming wordt verkregen, op voorwaarde dat die maatregel wettelijk gerechtvaardigd is door andere tenlasteleggingen in het Europees aanhoudingsbevel.

    (cf. punt 76, dictum 3)