Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Vraag gerezen in geding dat tot een lidstaat is beperkt

(Art. 267 VWEU)

2. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer

(Art. 43 EG, 48 EG, 49 EG en 56 EG)

3. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Beperkingen

(Art. 43 EG en 48 EG)

Samenvatting

1. Wanneer in het kader van een prejudiciële vraag alle elementen van het bij de nationale rechter aanhangige geschil zich voordoen binnen een lidstaat, kan het Hof bevoegd zijn vragen van de nationale rechter te beantwoorden, aangezien bij een regeling waarbij verplichte minimumafstanden tussen tankstations langs autowegen worden opgelegd, geenszins kan worden uitgesloten dat ondernemingen die gevestigd zijn in andere lidstaten dan de betrokken lidstaat, in die lidstaat brandstof op de markt hebben willen of willen brengen.

(cf. punten 22‑24)

2. Een nationale regeling waarbij verplichte minimumafstanden tussen tankstations langs autowegen worden opgelegd, moet alleen worden getoetst aan de verdragsbepalingen betreffende de vrijheid van vestiging. Aangezien de bouw van dergelijke tankstations door rechtspersonen als bedoeld in artikel 48 EG noodzakelijkerwijs impliceert dat deze laatsten voor een stabiele en duurzame deelneming aan het economisch leven van de gastlidstaat, met name door middel van de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen, toegang tot het grondgebied van die lidstaat hebben, zijn de bepalingen betreffende het vrij verrichten van diensten, die slechts van toepassing kunnen zijn indien de bepalingen betreffende het recht van vestiging dat niet zijn, immers niet relevant. Overigens, zelfs al zou deze regeling van invloed kunnen zijn op het vrije verkeer van kapitaal, is deze invloed een onvermijdelijk gevolg van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging en rechtvaardigt hij bijgevolg niet dat genoemde regeling afzonderlijk aan artikel 56 EG wordt getoetst.

(cf. punten 39‑41)

3. Artikel 43 EG, juncto artikel 48 EG, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling die verplichte minimumafstanden tussen tankstations langs autowegen oplegt en alleen geldt voor de bouw van nieuwe tankstations, een beperking van de in het EG-Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging is. Deze beperking lijkt niet van dien aard dat zij haar rechtvaardiging kan vinden in de doelstellingen van verkeersveiligheid, bescherming van de gezondheid en van het milieu, en rationalisatie van de dienst aan de gebruikers; het staat aan de nationale rechter dit te onderzoeken.

Een dergelijke regeling, die alleen van toepassing is op nieuwe stations en niet op stations die bestonden vóór de inwerkingtreding ervan, legt immers voorwaarden inzake de toegang tot de brandstofdistributie op. Door op die manier de reeds op het nationale grondgebied aanwezige marktdeelnemers te begunstigen, kan deze regeling marktdeelnemers uit andere lidstaten afschrikken en zelfs hun toegang tot de nationale markt verhinderen en vormt zij een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG.

Deze beperking lijkt niet te kunnen worden gerechtvaardigd door doelstellingen van verkeersveiligheid, bescherming van de gezondheid en van het milieu, aangezien zij, onder voorbehoud van de verificaties die de nationale rechter dient te verrichten, de verwezenlijking van deze doelstellingen niet werkelijk coherent en systematisch lijkt na te streven en derhalve niet geschikt lijkt om deze doelstellingen te bereiken zonder verder te gaan dan daartoe nodig is.

Wat de rationalisatie van de dienst aan de reiziger betreft, kunnen redenen van zuiver economische aard geen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een belemmering van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid rechtvaardigen. Zelfs al zou deze doelstelling, voor zover zij verband houdt met de consumentenbescherming, als een dwingende reden van algemeen belang en niet als een reden van zuiver economische aard kunnen worden beschouwd, dan nog valt moeilijk in te zien hoe deze regeling de consumenten kan beschermen of hun voordelen kan verschaffen. Integendeel, door de markttoegang van nieuwe marktdeelnemers te belemmeren, lijkt een dergelijke regeling eerder de positie van de op het nationale grondgebied aanwezige marktdeelnemers te versterken, zonder dat de consumenten daar echt voordeel uit halen. In elk geval gaat deze regeling verder dan noodzakelijk is om een eventuele doelstelling van consumentenbescherming te bereiken; het staat aan de nationale rechter dit te onderzoeken.

(cf. punten 45, 51‑52, 55‑57 en dictum)