Zaak C-323/08

Ovidio Rodríguez Mayor e.a.

tegen

Herencia yacente de Rafael de las Heras Dávila e.a.

(verzoek van het Tribunal Superior de Justicia de Madrid om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële procedure — Bescherming van werknemers — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Beëindiging van arbeidsovereenkomsten wegens overlijden van werkgever”

Conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi van 16 juli 2009   I ‐ 11624

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 december 2009   I ‐ 11650

Samenvatting van het arrest

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen

    (Art. 234 EG; richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1 en 5)

  2. Sociale politiek – Harmonisatie van wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Begrip collectief ontslag

    (Richtlijn 98/59 van de Raad, art. 1, lid 1, eerste alinea, sub a)

  3. Sociale politiek – Harmonisatie van wetgevingen – Collectief ontslag – Richtlijn 98/59 – Werkingssfeer

    (Richtlijn 98/59 van de Raad)

  1.  Richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag bepaalt in artikel 5 dat zij geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers, of om de toepassing van voor de werknemers gunstigere contractuele bepalingen te bevorderen of toe te staan.

    Aangezien de nationale wetgever er echter voor gekozen heeft om gevallen die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 98/59 vallen, op te nemen in het begrip collectief ontslag in de zin van deze richtlijn, zoals bepaalde vormen van beëindiging van arbeidsovereenkomsten waarbij het aantal getroffen werknemers lager is dan de drempels van artikel 1 van richtlijn 98/59, maar gevallen van beëindiging van arbeidsovereenkomsten van het voltallige personeel, die een zelfde aantal werknemers kunnen treffen, omdat de werkgever is overleden, uitsluit, heeft de Gemeenschap er zeker belang bij dat dit begrip en de ermee verbonden oplossingen van het gemeenschapsrecht op eenvormige wijze worden uitgelegd om uiteenlopende uitleggingen in de toekomst te vermijden, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden.

    (cf. punten 23, 27-28)

  2.  Artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat wanneer de arbeidsovereenkomsten van verscheidene werknemers die een natuurlijk persoon als werkgever hebben, eindigen omdat deze laatste is overleden, er geen sprake is van collectief ontslag.

    Het begrip collectief ontslag in de zin van artikel 1, lid 1, eerste alinea, sub a, van deze richtlijn veronderstelt namelijk dat er een werkgever is die dergelijke ontslagen heeft overwogen en die in staat is om daartoe de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde handelingen te stellen en eventueel tot dergelijke ontslagen over te gaan.

    Die hoofddoelstelling van richtlijn 98/59, namelijk collectieve ontslagen te doen voorafgaan door een raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers en door een kennisgeving aan de bevoegde overheidsinstantie, kan overigens niet worden bereikt wanneer de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten van het voltallige personeel van een door een natuurlijk persoon geëxploiteerde onderneming omdat de activiteiten van deze onderneming worden stopgezet ten gevolge van het overlijden van de werkgever, als „collectief ontslag” wordt aangemerkt, aangezien die raadpleging dan niet kan plaatsvinden en het dus onmogelijk is om de beëindiging van arbeidsovereenkomsten te voorkomen of het aantal ervan te verminderen dan wel de gevolgen ervan te verzachten.

    (cf. punten 41, 44, 53, dictum 1)

  3.  Richtlijn 98/59 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag verzet zich niet tegen een nationale regeling die verschillende vergoedingen toekent naargelang de werknemer zijn baan heeft verloren omdat de werkgever is overleden, of omdat hij het slachtoffer is geweest van collectief ontslag.

    Enerzijds valt de beëindiging van arbeidsovereenkomsten omdat een werkgever die een natuurlijke persoon is, is overleden, niet onder het begrip collectief ontslag in de zin van richtlijn 98/59. Anderzijds harmoniseert voornoemde richtlijn de regels betreffende de bescherming van de werknemers bij collectief ontslag slechts gedeeltelijk, en heeft zij niet tot doel om op communautair niveau een mechanisme voor algemene financiële compensatie bij verlies van arbeid op te zetten. In die context valt de bepaling van de omvang van de schadevergoeding van de werknemers in geval van beëindiging van hun arbeidsverhouding niet binnen de werkingssfeer van genoemde richtlijn 98/59.

    (cf. punten 55-57, dictum 2)