ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

30 april 2009 ( *1 )

„Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling — Verplichting tot openbaarmaking van motivering van besluit om project niet aan beoordeling te onderwerpen”

In zaak C-75/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 8 februari 2008, ingekomen bij het Hof op 21 februari 2008, in de procedure

The Queen, op verzoek van:

Christopher Mellor

tegen

Secretary of State for Communities and Local Government,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C.W.A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot (rapporteur), K. Schiemann, P. Kūris en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

C. Mellor, vertegenwoordigd door R. Harwood, barrister, en R. Buxton, solicitor,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Seeboruth als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver en J.-B. Laignelot als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 januari 2009,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 (PB L 156, blz. 17; hierna: „richtlijn 85/337”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Mellor en de Secretary of State for Communities and Local Government (hierna: „Secretary of State”) betreffende de vraag, of de beslissing van de bevoegde nationale autoriteit om geen milieueffectbeoordeling (hierna: „MEB”) uit te voeren tijdens het onderzoek van de aanvraag voor een bouwvergunning voor een ziekenhuis, een project als bedoeld in bijlage II bij richtlijn 85/337, moet worden gemotiveerd.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 bepaalt:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat een vergunning vereist is voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, en een beoordeling van hun effecten moet plaatsvinden alvorens een vergunning wordt verleend.

Deze projecten worden omschreven in artikel 4.”

4

Artikel 4 van richtlijn 85/337 luidt als volgt:

„1.   Onder voorbehoud van artikel 2, lid 3, worden de in bijlage I genoemde projecten onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

2.   Onder voorbehoud van artikel 2, lid 3, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II genoemde projecten:

a)

door middel van een onderzoek per geval,

of

b)

aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria,

of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

De lidstaten kunnen besluiten om beide sub a en b genoemde procedures toe te passen.

3.   Bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 moet met de relevante selectiecriteria van bijlage III rekening worden gehouden.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 2 door de bevoegde instanties verrichte bepalingen ter beschikking van het publiek worden gesteld.”

5

Artikel 6 van richtlijn 85/337 bepaalt:

„1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied met het project te maken kunnen krijgen, de gelegenheid krijgen advies uit te brengen over de door de opdrachtgever verstrekte informatie en over de aanvraag om een vergunning. Te dien einde wijzen de lidstaten in het algemeen of per geval de te raadplegen instanties aan. Deze worden in kennis gesteld van de krachtens artikel 5 verzamelde informatie. De gedetailleerde regeling van deze raadpleging wordt door de lidstaten vastgesteld.

2.   Het publiek wordt door openbare kennisgevingen of op een andere passende wijze, bijvoorbeeld met elektronische middelen, indien beschikbaar in een vroeg stadium van de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures en uiterlijk zodra redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van het volgende:

a)

de aanvraag om een vergunning;

b)

het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen […]

[…]

d)

de aard van de eventuele besluiten of, indien van toepassing, van het ontwerp-besluit;

[…]

f)

tijd, plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie;

g)

nadere gegevens inzake de regelingen voor inspraak die ingevolge lid 5 zijn vastgesteld.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het volgende binnen een redelijke termijn ter beschikking van het betrokken publiek wordt gesteld:

a)

de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;

b)

in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste rapporten en adviezen die aan de bevoegde instanties zijn uitgebracht op het tijdstip waarop het betrokken publiek wordt geïnformeerd in overeenstemming met lid 2;

c)

overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie […], andere informatie dan de in lid 2 bedoelde die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 8 en die pas beschikbaar wordt nadat het betrokken publiek overeenkomstig lid 2 is geïnformeerd.

4.   Het betrokken publiek dient in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures te krijgen en heeft daartoe het recht, wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen.

5.   De nadere regelingen voor het informeren van het publiek (bijvoorbeeld met aanplakbiljetten binnen een bepaalde omtrek of publicatie in plaatselijke kranten) en de raadpleging van het betrokken publiek (bijvoorbeeld schriftelijk of met een openbare enquête) worden bepaald door de lidstaten.

6.   Er wordt voor de onderscheidene fasen in redelijke termijnen voorzien, die toereikend zijn voor de voorlichting van het publiek en, voor het betrokken publiek, voor doeltreffende voorbereiding op en inspraak in het milieubesluitvormingsproces overeenkomstig dit artikel.”

6

Artikel 9 van richtlijn 85/337 luidt als volgt:

„1.   Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instanties het betrokken publiek overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek:

de inhoud van de beslissing en de eventuele voorwaarden die daaraan zijn verbonden;

na bestudering van de bezorgdheid en meningen van het betrokken publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure;

indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.

2.   De bevoegde instantie of instanties brengen elke lidstaat die overeenkomstig artikel 7 is geraadpleegd, op de hoogte en doen hem de in lid 1 vermelde informatie toekomen.

De geraadpleegde lidstaten zorgen ervoor dat die informatie op een geschikte wijze ter beschikking wordt gesteld van het betrokken publiek op hun grondgebied.”

7

Artikel 10 bis van richtlijn 89/337 bepaalt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die:

a)

een voldoende belang hebben, dan wel

b)

stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,

in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten.

De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, handelingen of nalatigheden kunnen worden aangevochten.

[…]”

Nationale regeling

8

De in richtlijn 85/337 gestelde regels betreffende de MEB zijn oorspronkelijk in nationaal recht omgezet bij The Town and Country Planning (Assessment of Environmental Effects) Regulations 1988 (S. I. 1988/1199).

9

Na de wijzigingen van de oorspronkelijke versie van richtlijn 85/337 bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (PB L 73, blz. 5) zijn deze Regulations vervangen door The Town and Country Planning (Environmental Impact Assessment) (England and Wales) Regulations 1999 (S. I. 1999/293), zoals gewijzigd bij The Town and Country Planning (Environmental Impact Assessment) (England and Wales) Regulations 2006 (S. I. 2006/3295) (hierna: „MEB-regulations”).

10

De bijlagen 1 tot en met 3 bij de MEB-regulations komen overeen met respectievelijk de bijlagen I tot en met III bij richtlijn 85/337.

11

Ingevolge artikel 2, lid 1, van de MEB-regulations wordt onder „MEB-aanvraag” verstaan „een aanvraag voor een bouwvergunning voor een MEB-project”, dat wil zeggen een project waarvoor een MEB is vereist.

12

Ingevolge deze bepaling is een „MEB-project”:

„(a)

een project als bedoeld in bijlage 1;

of

(b)

een project als bedoeld in bijlage 2, dat een aanzienlijk milieueffect kan hebben, gezien de aard, omvang of ligging ervan”.

13

Uit MEB-regulation 2(1) blijkt dat een project een „project als bedoeld in bijlage 2” bij de MEB-regulations is, indien het:

„[…] beantwoordt aan een type vermeld in kolom 1 van de tabel van deze bijlage, er geen vrijstelling voor geldt en voor zover:

(a)

enig deel van het project in een kwetsbaar gebied moet worden uitgevoerd;

of

(b)

een toepasselijke drempel of een toepasselijk criterium in het corresponderende deel van kolom 2 van deze tabel met betrekking tot dat project wordt overschreden of bereikt”.

14

Punt 10(b) van bijlage 2 bij de MEB-regulations heeft betrekking op „stadsontwikkelingsprojecten” (kolom 1) waarvan het terrein groter is dan 0,5 hectare (kolom 2).

15

Krachtens MEB-regulation 2(1), sub h, zijn gebieden van uitzonderlijke landschappelijke schoonheid (areas of outstanding natural beauty) „kwetsbare gebieden”.

16

Blijkens MEB-regulation 4(2) is een project als bedoeld in bijlage 2 een MEB-project, dat wil zeggen een project waarvoor een MEB is vereist, indien de aanvrager met toepassing van de MEB-regulations vrijwillig een „milieuverklaring” overlegt of indien een plaatselijke stedenbouwkundige dienst op verzoek of ambtshalve een beoordelingsadvies vaststelt waarin wordt aangegeven dat het project een MEB-project is.

17

Wanneer een bijlage 2-aanvraag voor een bouwvergunning niet vergezeld gaat van een milieuverklaring, worden de besluiten over de noodzaak van een MEB genomen door de plaatselijke stedenbouwkundige diensten in de vorm van een beoordelingsadvies, en door de Secretary of State in de vorm van een beoordelingsbeschikking.

18

MEB-regulation 2(1) bepaalt:

een beoordelingsadvies („screening opinion”) is „een schriftelijk advies van de bevoegde stedenbouwkundige dienst betreffende de vraag of het betrokken project een MEB-project is”, en

een beoordelingsbeschikking („screening direction”) is „een beschikking van de Secretary of State betreffende de vraag of een project een MEB-project is”.

19

Krachtens MEB-regulation 4(3) gaat een beoordelingsbeschikking van de Secretary of State boven een milieuverklaring alsmede een beoordelingsadvies van de plaatselijke stedenbouwkundige diensten.

20

Krachtens MEB-regulation 5(4) moet het beoordelingsadvies binnen drie weken worden vastgesteld, tenzij met de projectontwikkelaar een langere termijn is overeengekomen.

21

Indien de autoriteiten binnen de wettelijke termijn geen beoordelingsadvies vaststellen of indien uit het beoordelingsadvies volgt dat het betrokken project een MEB-project is, kan degene die om het advies heeft verzocht of de aanvrager van de bouwvergunning de Secretary of State krachtens MEB-regulation 5(6) om een beoordelingsbeschikking verzoeken.

22

Indien een beoordelingsadvies of -beschikking is vastgesteld waarin een project als MEB-project is gekwalificeerd, wordt ingevolge regulation 4(6) „bij dit advies of bij deze beschikking een schriftelijke verklaring gevoegd waarin duidelijk en nauwgezet alle redenen voor dit besluit worden opgegeven.”

23

Krachtens MEB-regulation 4(5) moet in beoordelingsbeschikkingen rekening worden gehouden met de in bijlage 3 bij de MEB-regulations vermelde beoordelingscriteria.

24

Tot de in bijlage 3 bij de MEB-regulations vermelde criteria behoren:

„de kenmerken van de projecten”;

„de plaats van de projecten”, en

„de kenmerken van het potentiële effect”.

25

De MEB-regulations voorzien echter niet in mededeling van de motivering van een beoordelingsadvies of -beschikking waarin het betrokken project niet als MEB-project wordt gekwalificeerd.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

26

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Partnerships in Care (hierna: „PiC”) in oktober 2004 een vergunning heeft aangevraagd bij de plaatselijke stedenbouwkundige dienst, Harrogate Borough Council (hierna: „Council”), voor de bouw van een middelmatig beveiligde ziekenhuiseenheid te HMS Forest Moor, op een landelijk gelegen terrein in het gebied van uitzonderlijke landschappelijke schoonheid van Nidderdale („Nidderdale Area of Outstanding Natural Beauty”), op welk terrein zich een voormalige marinebasis bevond. De bouwvergunning is verleend in augustus 2005.

27

Nadat een plaatselijke bewoner hiertegen beroep had aangetekend, heeft de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division, de bouwvergunning bij beslissing van 5 april 2006 vernietigd, met name op grond dat de Council geen beoordelingsadvies over een MEB had vastgesteld.

28

Op 7 juli 2006 heeft de bouwconsulent van PiC de Council overeenkomstig MEB-regulation 5 om een beoordelingsadvies verzocht.

29

Op 24 juli 2006 hebben de Residents for the Protection of Nidderdale (vereniging van bewoners voor de bescherming van Nidderdale) de Council geschreven en betoogd dat een MEB van het project noodzakelijk was.

30

Op 25 augustus 2006 heeft de Council zijn beoordelingsadvies vastgesteld met als conclusie dat het voorgestelde project geen aanzienlijk milieueffect zou hebben en een MEB derhalve niet vereist was.

31

Op 4 september 2006 heeft Mellor, in naam van Residents for the Protection of Nidderdale, de Council geschreven dat het beoordelingsadvies had moeten verplichten tot een MEB.

32

Op 3 oktober 2006 heeft PiC, op basis van het advies van de Council van 25 augustus 2006, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanvraag voor een bouwvergunning ingediend.

33

Op 20 oktober 2006 hebben de bouwconsulenten van PiC, nadat hun was meegedeeld dat de Council zijn standpunt inzake de noodzaak van een MEB zou wijzigen, naar het Government Office for Yorkshire and the Humber geschreven teneinde de Secretary of State om een beoordelingsbeschikking te verzoeken.

34

Op 23 oktober 2006 heeft de Council zijn standpunt in een nieuw beoordelingsadvies daadwerkelijk gewijzigd, door op basis van de door Mellor aangedragen informatie en na nader overleg te beslissen dat een MEB vereist was.

35

Op 4 december 2006 heeft de Secretary of State, bij wie het verzoek van PiC was ingediend, een beoordelingsbeschikking vastgesteld die lijnrecht tegenover het laatste advies van de Council stond.

36

De Secretary of State heeft vastgesteld dat het betrokken project een „bijlage II-project” in de zin van de MEB-regulations was, en heeft de volgende beschikking gegeven:

„Rekening houdend met de selectiecriteria van bijlage 3 bij de MEB-regulations en het bezwaar dat Mellor in naam van Residents for the Protection of Nidderdale heeft geuit, is de Secretary of State […] van mening dat het project geen aanzienlijk milieueffect kan hebben wegens de aard, omvang of ligging ervan.

Derhalve stelt de Secretary of State krachtens de hem bij MEB-regulation 6(4) verleende bevoegdheden vast, dat het in uw verzoek en de daarbij gevoegde documenten beschreven project geen ‚MEB-project’ in de zin van de MEB-regulations is. De bouwrechten die krachtens de Town and Country Planning (General Permitted Development) Order 1995 voor uw project van toepassing kunnen zijn, gelden derhalve onverkort.

Gezien voornoemde beschikking mag bovengenoemde bouwaanvraag worden voortgezet zonder dat een milieurapport wordt ingediend.”

37

Op 20 februari 2007 heeft Mellor tegen de beslissing van de Secretary of State bij de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division, beroep ingesteld en nietigverklaring van deze beoordelingsbeschikkingen gevorderd.

38

De High Court was van mening dat de jurisprudentie van de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) sinds het arrest R v Secretary of State for the Environnement, Transport and the Regions, ex p Marson (1998), in die zin was bepaald dat enerzijds een weigering om een MEB te gelasten, niet hoeft te worden gemotiveerd, en dat anderzijds wanneer beschikkingen moeten worden gemotiveerd, de gewoonlijk door de Secretary of State gegeven motivering toereikend is, en heeft het beroep verworpen zonder uitspraak ten gronde.

39

In deze omstandigheden heeft de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division), waarbij het hoofdgeding aanhangig is gemaakt, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moeten de lidstaten krachtens artikel 4 van richtlijn [85/337] de redenen openbaar maken voor de beslissing dat een project als bedoeld in bijlage II [bij deze richtlijn] niet hoeft te worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van de richtlijn?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: voldoet de inhoud van de brief van de Secretary of State van 4 december 2006 aan deze verplichting?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: wat is de omvang van de motiveringsplicht in deze context?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

40

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4 van richtlijn 85/337 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn, aan het publiek de redenen mee te delen voor een besluit om een project als bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn niet aan een MEB te onderwerpen.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

41

Verzoeker in het hoofdgeding is van mening dat een besluit dat een MEB niet noodzakelijk is, dwingend naar behoren moet worden gemotiveerd, teneinde een doeltreffende rechtsbescherming van het milieu en van de rechten van de burgers te waarborgen.

42

Hij voert aan dat deze vraag reeds is onderzocht in een arrest van het Hof van 10 juni 2004, Commissie/Italië (C-87/02, Jurispr. blz. I-5975, punt 49), waarin het Hof had beslist dat de Italiaanse Republiek haar verplichtingen niet was nagekomen op grond dat het decreet waarbij de in die zaak aan de orde zijnde handeling van de MEB-procedure werd uitgesloten, niet was gemotiveerd.

43

Voorts is zijn zienswijze te meer gegrond gelet op de wijzigingen van richtlijn 85/337 in 1997. Sinds deze wijzigingen verplicht die richtlijn de bevoegde autoriteit namelijk ertoe, zoals blijkt uit artikel 4, lid 3, ervan, bij de beoordeling of een project dat onder bijlage II bij deze richtlijn valt, aan een MEB moet worden onderworpen, rekening te houden met de relevante selectiecriteria van bijlage III bij deze richtlijn, en vereist artikel 4, lid 4, dat het besluit om een MEB al dan niet uit te voeren, ter beschikking van het publiek wordt gesteld. Het publiek zou de rechtmatigheid van een dergelijk besluit echter niet kunnen beoordelen wanneer hem de motivering ervan niet zou worden meegedeeld.

44

De regering van het Verenigd Koninkrijk merkt in de eerste plaats op dat artikel 4 van richtlijn 85/337, anders dan andere bepalingen van afgeleid communautair milieurecht, niet voorziet in een verplichting tot motivering van het besluit of een MEB moet plaatsvinden. Zij leidt hieruit af dat de gemeenschapswetgever bewust niet in de verplichting tot motivering van dit besluit heeft voorzien.

45

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betoogt in de tweede plaats dat in het hoofdgeding niet de redenering kan worden gevolgd op de grondslag van de beslissing van het Hof in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië, omdat de niet-nakoming in die zaak was gebaseerd op het ontbreken van een aanwijzing op grond waarvan kon worden vastgesteld dat de bevoegde autoriteit wel had geverifieerd of het project al dan niet aan een MEB moest worden onderworpen, welke verificatie in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337 in het nationale recht was voorzien. De verweten niet-nakoming had geen betrekking op het ontbreken van een motivering van de beslissing om het project niet aan een dergelijke beoordeling te onderwerpen.

46

De Commissie van de Europese Gemeenschappen betwist de uitlegging die het Verenigd Koninkrijk geeft van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Italië, en merkt in het bijzonder op dat ondanks het ontbreken van het woord „motivering” in punt 49 van dat arrest, uit dit punt duidelijk blijkt dat de bevoegde autoriteit op de één of andere wijze moet refereren aan alle informatie waaruit blijkt dat zij de juiste elementen heeft toegepast en de relevante factoren in aanmerking heeft genomen. Dit vereiste komt overeen met een motiveringsplicht.

47

Bovendien maken de bij richtlijn 97/11 aangebrachte wijzigingen, in het bijzonder de verplichting van de lidstaten, de besluiten om al dan niet een MEB uit te voeren krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 85/337 openbaar te maken, de verplichting om dergelijke besluiten te motiveren des te prangender. Voor de Commissie is die verplichting zinledig indien de betrokken besluiten ontoereikend worden gemotiveerd.

Beantwoording door het Hof

48

Richtlijn 85/337 strekt met name, zoals de vijfde overweging van de considerans ervan aangeeft, tot de invoering van algemene beginselen voor de MEB, ter aanvulling op en ter coördinatie van de vergunningsprocedures voor particuliere en openbare projecten die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben.

49

Ingevolge richtlijn 85/337 moeten bepaalde projecten, als vermeld op de lijst van bijlage I bij de richtlijn, verplicht aan een dergelijke beoordeling worden onderworpen.

50

De in bijlage II bij de richtlijn vermelde projecten hoeven daarentegen alleen aan een dergelijke beoordeling te worden onderworpen wanneer zij een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, en richtlijn 85/337 laat de lidstaten in zoverre een beoordelingsmarge. Deze beoordelingsmarge wordt echter begrensd door de verplichting van artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 om de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, aan een dergelijke beoordeling te onderwerpen (zie in die zin arresten van 24 oktober 1996, Kraaijeveld e.a., C-72/95, Jurispr. blz. I-5403, punt 50, en 23 november 2006, Commissie/Italië, C-486/04, Jurispr. blz. I-11025, punt 53).

51

Uit de doelstellingen van richtlijn 85/337 volgt derhalve noodzakelijkerwijs dat de bevoegde nationale autoriteiten waarbij een aanvraag voor een vergunning voor een bijlage II-project is ingediend, in het bijzonder moeten onderzoeken of er, gelet op de criteria van bijlage III bij de richtlijn, een MEB moet plaatsvinden.

52

Zo heeft het Hof in zijn reeds aangehaalde arrest van 10 juni 2004, Commissie/Italië, vastgesteld dat de Italiaanse Republiek de krachtens richtlijn 85/337 op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen, omdat uit alle aan hem voorgelegde gegevens volgde dat de bevoegde autoriteiten niet „vooraf hadden geverifieerd” of een beoordeling moest plaatsvinden, zoals was voorgeschreven door de Italiaanse wetgeving ter waarborging van de toepassing van artikel 4, leden 2 en 3, van richtlijn 85/337.

53

In dat arrest was namelijk de verplichting aan de orde die volgt uit artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337, om zich, alvorens te besluiten om een project van beoordeling vrij te stellen, ervan te vergewissen dat een project geen beoordeling vergt.

54

Aangezien uit geen enkel element in het aan het Hof voorgelegde dossier bleek dat dit onderzoek tijdens de administratieve vergunningsprocedure voor een project voor een rondweg had plaatsgevonden, heeft het Hof geoordeeld dat de door de Commissie gestelde niet-nakoming van de uit richtlijn 85/337 voortvloeiende verplichtingen was aangetoond.

55

Het Hof heeft bovendien in punt 49 van datzelfde arrest vastgesteld dat een besluit waarbij de bevoegde nationale instantie te kennen geeft dat een project gezien de kenmerken ervan niet hoeft te worden onderworpen aan een MEB, voorzien moet zijn of vergezeld moet gaan van alle gegevens aan de hand waarvan kan worden getoetst of het besluit gebaseerd is op een passende voorafgaande verificatie die overeenkomstig de vereisten van richtlijn 85/337 is verricht.

56

Noch uit richtlijn 85/337, noch uit de rechtspraak van het Hof, met name het zojuist genoemde arrest, volgt echter dat het besluit om een project niet aan een MEB te onderwerpen, zelf de redenen moet bevatten op grond waarvan de bevoegde autoriteit heeft besloten dat een beoordeling niet noodzakelijk was.

57

Er blijkt echter uit dat derden, evenals overigens de belanghebbende bestuursorganen, zich ervan moeten kunnen vergewissen dat de bevoegde autoriteit inderdaad, overeenkomstig de in de nationale wetgeving vervatte regels, heeft geverifieerd of een MEB noodzakelijk was.

58

Bovendien moeten de belanghebbende particulieren, evenals overigens de andere betrokken nationale autoriteiten, de naleving van deze op de bevoegde autoriteit rustende verificatieverplichting kunnen doen verzekeren, zonodig via de rechter. Dit vereiste kan zich, zoals in het hoofdgeding, vertalen in de mogelijkheid, tegen het besluit om geen MEB uit te voeren, rechtstreeks beroep in te stellen.

59

Voor een doeltreffende rechterlijke controle, die zich moet kunnen uitstrekken tot de wettigheid van de motivering van de bestreden beslissing, is in het algemeen noodzakelijk dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, van de bevoegde instantie de overlegging van die motivering kan verlangen. Wanneer echter meer in het bijzonder de doeltreffende bescherming moet worden gewaarborgd van een door het gemeenschapsrecht toegekend recht, moeten de belanghebbenden dit recht bovendien onder zo goed mogelijke omstandigheden kunnen verdedigen en de mogelijkheid hebben om met volledige kennis van zaken te beslissen, of zij er baat bij hebben om zich tot de rechter te wenden. Bijgevolg is de bevoegde nationale instantie in een dergelijk geval gehouden, hen in kennis te stellen van de beweegredenen van haar weigering, hetzij in de beslissing zelf, hetzij in een latere, op hun verzoek verstrekte mededeling (zie arrest van 15 oktober 1987, Heylens e.a., 222/86, Jurispr. blz. 4097, punt 15).

60

Deze latere mededeling kan niet alleen geschieden in de vorm van een uitdrukkelijke vermelding van de redenen, maar ook in de terbeschikkingstelling, in antwoord op het ingediende verzoek, van relevante informatie en documenten.

61

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4 van richtlijn 85/337 aldus moet worden uitgelegd, dat het niet vereist dat het besluit dat een project als bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn niet aan een MEB hoeft te worden onderworpen, zelf de redenen bevat op grond waarvan de bevoegde autoriteit heeft beslist dat een MEB niet noodzakelijk was. Ingeval een belanghebbende erom verzoekt, is het bevoegde bestuursorgaan echter verplicht, hem de redenen mee te delen op grond waarvan dat besluit is genomen of hem de relevante informatie en documenten te doen toekomen in antwoord op het ingediende verzoek.

Tweede en derde vraag

62

Met zijn tweede en zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of, ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de inhoud van een besluit als aan de orde in het hoofdgeding kan volstaan in het kader van de motiveringsplicht van de bevoegde autoriteiten, en verzoekt hij het Hof zonodig de vorm te bepalen waarin deze motivering dient te geschieden.

63

Ofschoon, zoals uit het antwoord op de eerste vraag blijkt, de motivering niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn vervat in het besluit zelf om geen MEB uit te voeren, kan het bevoegde bestuursorgaan krachtens de toepasselijke nationale wetgeving of uit zichzelf in dit besluit de redenen aangeven waarop het is gebaseerd.

64

In dat geval moet dit besluit de belanghebbenden in staat stellen, te beoordelen of het opportuun is om beroep daartegen in te stellen, met inachtneming eventueel van de gegevens die hun later ter kennis zouden kunnen worden gebracht.

65

In deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat in het hoofdgeding de motivering van de Secretary of State toereikend wordt geacht, gelet op met name de gegevens die reeds ter kennis van de belanghebbenden zijn gebracht, mits laatstgenoemde de bevoegde autoriteiten kunnen verzoeken om de noodzakelijke extra informatie waarmee deze motivering kan worden aangevuld, en deze van hen kunnen verkrijgen, onder toezicht van de rechter.

66

Op de tweede en de derde vraag moet derhalve worden geantwoord dat, ingeval het besluit van een lidstaat om een project als bedoeld in bijlage II bij richtlijn 85/337 niet aan een MEB te onderwerpen overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van die richtlijn, de redenen aangeeft waarop het is gebaseerd, dit besluit toereikend is gemotiveerd indien de belanghebbenden aan de hand van de daarin vervatte motivering, samen met de gegevens die hun reeds ter kennis zijn gebracht, en eventueel aangevuld met de noodzakelijke extra informatie die het bevoegde nationale orgaan hun op hun verzoek moet verstrekken, kunnen beoordelen of het opportuun is, tegen dit besluit beroep in te stellen.

Kosten

67

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 4 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003, moet aldus worden uitgelegd dat het niet vereist dat het besluit dat een project als bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn niet aan een milieueffectbeoordeling hoeft te worden onderworpen, zelf de redenen bevat op grond waarvan de bevoegde autoriteit heeft beslist dat een dergelijke beoordeling niet noodzakelijk was. Ingeval een belanghebbende erom verzoekt, is het bevoegde bestuursorgaan echter verplicht, hem de redenen mee te delen op grond waarvan dat besluit is genomen of hem de relevante informatie en documenten te doen toekomen in antwoord op het ingediende verzoek.

 

2)

Ingeval het besluit van een lidstaat om een project als bedoeld in bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van die richtlijn, de redenen aangeeft waarop het is gebaseerd, is dit besluit toereikend gemotiveerd indien de belanghebbenden aan de hand van de daarin vervatte motivering, samen met de gegevens die hun reeds ter kennis zijn gebracht, en eventueel aangevuld met de noodzakelijke extra informatie die het bevoegde nationale orgaan hun op hun verzoek moet verstrekken, kunnen beoordelen of het opportuun is, tegen dit besluit beroep in te stellen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.