Zaak C-67/08

Margarete Block

tegen

Finanzamt Kaufbeuren

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 56 EG en 58 EG — Successierechten — Nationale regeling in kader waarvan successierechten, verschuldigd in lidstaat waar eigenaar van goederen bij zijn overlijden woonde, niet kunnen worden verrekend met door erfgenaam in andere lidstaat betaalde successierechten wanneer goederen uit nalatenschap banktegoeden zijn — Dubbele belasting — Beperking — Geen”

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 februari 2009   I ‐ 885

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Successiebelasting

(Art. 56 EG en 58 EG)

De artikelen 56 EG en 58 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, in het kader waarvan de door een in deze lidstaat wonende erfgenaam verschuldigde successierechten over banktegoeden bij een financiële instelling in een andere lidstaat, worden berekend zonder dat, wanneer de erflater bij zijn overlijden in de eerste lidstaat woonde, met de in deze lidstaat verschuldigde successierechten de in de andere lidstaat betaalde successierechten worden verrekend.

Dit fiscale nadeel ontstaat namelijk door de parallelle uitoefening door de twee betrokken lidstaten van hun fiscale bevoegdheid, waarbij de ene heeft gekozen voor heffing van nationale successierechten over banktegoeden wanneer de schuldeiser in deze lidstaat woont, en de andere voor heffing van nationale successierechten over deze tegoeden wanneer de schuldenaar in deze laatste lidstaat is gevestigd. Het gemeenschapsrecht voorziet in de huidige stand van zijn ontwikkeling en voor een situatie inzake de betaling van successierechten evenwel niet in algemene criteria voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten ter voorkoming van dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap. Daaruit vloeit voort dat de lidstaten, mits zij het gemeenschapsrecht in acht nemen, bij de huidige stand van ontwikkeling van het gemeenschapsrecht ter zake over een zekere autonomie beschikken, zodat zij niet verplicht zijn om hun belastingstelsel aan te passen aan de verschillende belastingstelsels van de andere lidstaten om met name dubbele belasting als gevolg van de parallelle uitoefening door deze staten van hun fiscale bevoegdheden te voorkomen en dus de aftrek mogelijk te maken van successierechten, die zijn betaald in een andere lidstaat dan die waar de erfgenaam woont.

Aan deze overwegingen doet niet af dat de nationale regeling voorziet in gunstigere verrekeningsregels wanneer de erflater bij zijn overlijden in een andere lidstaat woonde, wanneer dit verschil in behandeling van de nalatenschap van een bij zijn overlijden niet-ingezeten erflater ook voortvloeit uit het feit dat de betrokken lidstaat bij de uitoefening van zijn fiscale bevoegdheden ervoor heeft gekozen aan te knopen bij de woonplaats van de schuldeiser om vast te stellen of de erfboedel „buitenlands” is en dus om de in een andere lidstaat betaalde successierechten te verrekenen.

(cf. punten 28, 30-32, 34, 36 en dictum)