Gevoegde zaken C-22/08 en C-23/08

Athanasios Vatsouras en Josif Koupatantze

tegen

Arbeitsgemeinschaft (ARGE) Nürnberg 900

(verzoeken van het Sozialgericht Nürnberg om een prejudiciële beslissing)

„Europees burgerschap — Vrij verkeer van personen — Artikelen 12 EG en 39 EG — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 24, lid 2 — Geldigheidstoetsing — Staatsburgers van andere lidstaat — Beroepsactiviteit in andere lidstaat — Niveau van beloning en duur van activiteit — Behoud van status van ‚werknemer’ — Recht op uitkeringen ten gunste van werkzoekenden”

Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 12 maart 2009   I ‐ 4588

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 juni 2009   I ‐ 4609

Samenvatting van het arrest

  1. Vrij verkeer van personen – Werknemers – Begrip – Bestaan van arbeidsverhouding – Verrichting van reële en daadwerkelijke werkzaamheden

    (Art. 39 EG)

  2. Burgerschap van Europese Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Uitzondering op beginsel van gelijke behandeling van burgers van Unie

    (Art. 39, lid 2, EG; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24, lid 2)

  3. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van nationaliteit – Verbod – Werkingssfeer

    (Art. 12 EG)

  1.  Ongeacht het geringe niveau van de beloning en de korte duur van de beroepsactiviteit, zoals de korte en onbeduidende beroepsactiviteit waarmee niet in de bestaanszekerheid van de betrokkene kan worden voorzien of de activiteit die nauwelijks meer dan één maand heeft geduurd, kan niet worden uitgesloten dat die beroepsactiviteit na globale beoordeling van de betrokken arbeidsverhouding door de nationale autoriteiten als een reële en effectieve activiteit wordt beschouwd en dat de belanghebbende derhalve de hoedanigheid van „werknemer” in de zin van artikel 39 EG krijgt toegekend.

    In dit verband heeft het begrip „werknemer” in de zin van artikel 39 EG een communautaire inhoud en mag het niet restrictief worden uitgelegd. „Werknemer” is iedereen die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. De arbeidsverhouding wordt daardoor gekenmerkt, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning.

    (cf. punten 25-26, 30)

  2.  Met betrekking tot het recht van de staatsburgers van de lidstaten die in een andere lidstaat werkzoekende zijn, moet de uitzondering op het beginsel van gelijke behandeling waarop een beroep kan worden gedaan door andere burgers van de Unie dan werknemers of zelfstandigen of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden, die op het grondgebied van een ontvangende lidstaat verblijven, neergelegd in artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221, 68/360, 72/194, 73/148, 75/34, 75/35, 90/364, 90/365 en 93/96, bepalende dat de ontvangende lidstaat niet verplicht is een recht op sociale bijstand toe te kennen aan onder meer werkzoekenden gedurende de langere periode waarin zij gerechtigd zijn er te verblijven, worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 39, lid 2, EG.

    In dit verband kunnen onderdanen van de lidstaten die werkzoekende zijn in een andere lidstaat en een reële band met de arbeidsmarkt van die lidstaat hebben opgebouwd, met een beroep op artikel 39, lid 2, EG aanspraak maken op een financiële uitkering die de toegang tot de arbeidsmarkt dient te vergemakkelijken. De bevoegde nationale autoriteiten en, in voorkomend geval, de nationale rechterlijke instanties dienen niet alleen vast te stellen dat er een reële band is met de arbeidsmarkt, maar moeten ook de kenmerkende eigenschappen van die uitkering onderzoeken, inzonderheid het doel ervan en de toekenningsvoorwaarden. Het doel van de uitkering moet worden onderzocht aan de hand van de resultaten en niet van de formele structuur ervan. Zo kunnen uitkeringen van financiële aard, die ongeacht de kwalificatie ervan in de nationale wetgeving bestemd zijn om de toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, niet als een „recht op sociale bijstand” in de zin van artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 worden beschouwd.

    (cf. punten 34-35, 40-42, 44-46, dictum 1)

  3.  Artikel 12 EG staat niet in de weg aan een nationale regeling die de staatsburgers van de lidstaten uitsluit van het recht op socialebijstandsuitkeringen die aan staatsburgers van derde landen worden toegekend.

    Ingevolge artikel 12, eerste alinea, EG is binnen de werkingssfeer van het Verdrag en onverminderd de daarin neergelegde bepalingen elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden. Deze bepaling ziet op onder het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht vallende situaties waarin een staatsburger van een lidstaat enkel op grond van zijn nationaliteit discriminerend wordt behandeld ten opzichte van staatsburgers van een andere lidstaat. Zij vindt geen toepassing in het geval van een eventueel verschil in behandeling tussen staatsburgers van de lidstaten en staatsburgers van derde landen.

    (cf. punten 51-53, dictum 2)